NEM Meetprogramma Dagactieve Zoogdieren Broedvogel Monitoring Project

Zoogdieren zijn vaak lastig waar te nemen. Daarom is het zeer waardevol om tijdens vogeltellingen waarnemingen van zoogdieren te noteren en door te geven ten behoeve van het meetprogramma Dagactieve Zoogdieren. Dit meetprogramma is gestart in 1994. Deze gegevens worden voor een aantal soorten gebruikt om trends en indexen te bepalen die iets zeggen over de populatieontwikkeling van die soorten. De trends en indexen worden door de overheid gebruikt om waar nodig aanvullend beleid te ontwikkelen om soorten voor Nederland te behouden. Zo worden onder andere de resultaten uit dit meetprogramma gebruikt om de Nederlandse Rode Lijst van bedreigde en kwetsbare zoogdieren samen te stellen. Daarnaast leveren de gegevens belangrijke kennis over het voorkomen van zoogdieren.

Haas (© Wesley Overman)

Het grote voordeel van dagactieve zoogdieren (haas, konijn, bunzing, eekhoorn, ree, vos, etc.) is dat ze relatief gemakkelijk te zien zijn. Vooral in de vroege ochtenduren en late avonduren zijn deze soorten actief aan het foerageren of hun territorium aan het afbakenen. Met deze tellingen worden alleen levende individuele dieren geteld en niet de sporen.

Wie voeren de tellingen uit?

Op dit moment worden deze tellingen alleen uitgevoerd door vrijwilligers van Sovon Vogelonderzoek Nederland. Daarbij noteren ze de zoogdieren die zij tegenkomen tijdens hun tellingen van broedvogels in een telgebied van 10 tot 600 ha groot (Broedvogel Monitoring Project BMP).

Informatie voor deelnemers

Welke zoogdieren tellen?

Niet alle zoogdiersoorten zijn geschikt om via deze tellingen een trend en  index  van de aantalsontwikkeling te bepalen. In veel gevallen worden bepaalde soorten daarvoor te weinig gezien. Ook zijn deze tellingen niet geschikt om vleermuispopulaties te volgen, onder andere omdat vleermuizen doorgaans te moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn, zelfs al maak je gebruik van een batdetector. Wel kunnen gegevens van vleermuizen interessant zijn als verspreidingsgegevens.

Op dit moment kunnen trends en indexen bepaald worden van de volgende soorten: haas, konijn, vos, ree, eekhoorn en egel. Daarnaast zijn er nog soorten waarvan we in de toekomst verwachten indexen te kunnen bepalen. Hoe meer mensen aan de tellingen meedoen, hoe groter de kans dat we van soorten een index kunnen bepalen!

Wijze van tellen

In het kort worden de tellingen als volgt uitgevoerd:

  • minstens 5 tot 10 bezoeken in de periode maart-juli
  • bezoeken omstreeks zonsopgang
  • tussen 2 opeenvolgende bezoeken zitten gewoonlijk tien dagen
  • bij elk bezoek het proefvlak fijnmazig doorkruisen

Voor een uitgebreide beschrijving van de methodiek zie de website van Sovon Vogelonderzoek Nederland.

Bij monitoring is het van belang om jaarlijks op dezelfde wijze de tellingen uit te voeren met dezelfde middelen. Heb je de eerste tellingen uitgevoerd met behulp van een verrekijker, dan dienen latere tellingen ook met een verrekijker uitgevoerd te worden om de tellingen onderling vergelijkbaar te houden.

We merken soms dat waarnemers alleen de wat bijzondere soorten doorgeven of die soorten, waarvoor we indexen en trends bepalen. We verzoeken iedereen alle waargenomen individuen door te geven van alle waargenomen soorten, want het gebeurt af en toe dat het overzicht van het voorkomen van algemene soorten niet compleet is (veel onwaarschijnlijk witte gebieden). Bovendien zijn dergelijke waarnemingen van belang om goede trefkansberekeningen te maken, die weer van belang zijn voor andere analyses.

Opgeven van de aantallen

Bij het opgeven van het aantal waargenomen zoogdieren is het van belang dit consequent te doen. Bij een aantal soorten (bv konijn) kan het voorkomen dat er jaren zijn dat er veel individuen zijn, terwijl in andere jaren er slechts enkele worden waargenomen. Men kan niet volstaan met een opgave als; ‘het zijn er teveel om te tellen’. Beter is het dan om een schatting te geven. Met een schatting kan namelijk nog een analyse uitgevoerd worden en dat kan niet met een opmerking dat het er veel zijn.

Individuen of sporen

Bij het meetprogramma Dagactieve Zoogdieren is het de bedoeling om individuen te tellen en geen sporen van zoogdieren. Op zich kun je aan de hand van sporen misschien ook een index bepalen (bv aantal molshopen als weergave van het aantal mollen), maar in de praktijk zal blijken dat dit toch niet zo eenvoudig is (is er wel een relatie tussen het aantal sporen en het aantal individuen?). Ook kan het dan zijn dat de ene teller alleen individuen telt en de andere sporen. Daardoor ontstaat er ongelijkheid in het meetprogramma en dat wordt nog groter als een nieuwe teller van een reeds langer bestaand telgebied plotseling wel sporen meetelt als daarvoor alleen individuen werden geteld. Een ander belangrijk punt is dat alleen levende zoogdieren meegenomen worden in de telling. Mocht je dode zoogdieren tegenkomen dan kun je dat vermelden bij de opmerkingen.

Doorgeven waarnemingen

Sinds kort is het mogelijk om de waarnemingen die BMP-tellers tijdens hun vogeltellingen aan dagactieve zoogdieren doen, via hun mobiel door te geven. Daarmee wordt het nog gemakkelijker om aan het meetprogramma deel te nemen! 

Invoeren op telefoon (Foto: Wesley Overman)

Meedoen aan de tellingen?

In principe kan iedereen aan het meetprogramma meewerken, maar momenteel kan dit alleen via Sovon Vogelonderzoek Nederland, binnen het meetprogramma BMP. Op de website van Sovon Vogelonderzoek Nederland is te vinden hoe dat in zijn werk gaat. Waarnemingen van konijnen en andere zoogdieren kunt u doorgeven via www.telmee.nl of www.waarneming.nl.

Resultaten

De resultaten van de meetprogramma's worden in april en/of oktober weergegeven in de Telganger.

Telganger

Deelnemers aan de NEM meetprogramma's ontvangen twee keer per jaar (in april en in oktober) de Telganger per email. Wilt u zich aanmelden en in het vervolg ook de Telganger ontvangen of oude edities bekijken dan kan dat hier.