Wilde kat
De wilde kat (Felis silvestris) lijkt op een cyperse huiskat, maar is zwaarder gebouwd. Hij heeft ook een langere vacht, waardoor hij forser lijkt. De staart is dik, door de lange beharing, en heeft een stomp, zwart uiteinde en 3-5 zwarte ringen. Over de rug loopt een smalle donkere streep (aalstreep), die pas na de schouders begint en op de staartwortel al weer eindigt. In Nederland is de soort rond de eeuwwisseling (1e waarneming in 2002) weer teruggekeerd. De soort heeft sindsdien een kleine populatie opgebouwd in Zuid-Limburg.
Uiterlijk
De wilde kat lijkt op een cyperse huiskat, maar is zwaarder gebouwd. Hij heeft ook een langere vacht, waardoor hij forser lijkt. Zijn vacht is crème tot okergeel, met op de rug en flanken een aantal vage grijze strepen, die in de zomervacht en bij het juveniele dier duidelijker zijn. Op zijn kop en poten heeft hij enkele duidelijker zwarte strepen. De staart is dik, door de lange beharing, heeft een stomp, zwart uiteinde en 3-5 donkere ringen. Over de rug loopt een smalle donkere streep (aalstreep), die pas na de schouders begint en op de staartwortel al weer eindigt. Deze streep loopt niet door tot op de staart, zodat de staartringen niet met elkaar verbonden zijn. De onderzijde van de achtervoeten is alleen vooraan donker (of zwart), bij een cyperse huiskat is de gehele onderzijde, tot aan de hiel, donker. Meestal is er een klein wit vlekje aanwezig in de zwarte beharing van de onderkant van de voeten, tussen de tenen en de zool.
De wilde kat heeft plompe dikke poten met scherpe nagels en een massieve brede snuit met lange snorharen. Zijn ogen zijn groen tot geelgroen, de oren zijn klein en de neusspiegel is altijd vleeskleurig. Jonge wilde katten en wilde katten in zomervacht zijn contrastrijker, daardoor lijken ze meer op cyperse katten.
Afmetingen
lengte kop-romp: 44-67 cm 46 – 78
lengte staart: 25-35 cm, maximaal 50 % van lichaamslengte
gewicht: mannetje 3-6,5 kg en vrouwtje 2,3-4,8 kg
Het mannetje is groter dan het vrouwtje.
Leefgebied en verspreiding
Oorspronkelijk kwam de wilde kat voor in de bossen van geheel Europa. Van Groot-Brittannië, via Zuid-Nederland en Denemarken tot Polen en West-Rusland. Het verspreidingsgebied van de wilde kat is echter als gevolg van ontbossing en de eeuwenlange bestrijding opgesplitst geraakt in aparte deelgebieden. De overgebleven populaties komen voor in Schotland, Spanje, Italië, de Balkanlanden, midden- en Oost-Duitsland en (het dichts bij ons) Noord-Oost-Frankrijk, Ardennen, Eifel, Pfalz. De afgelopen decennia is er echter weer sprake van toename van het aantal wilde katten.
In Nederland was de wilde kat verdwenen, maar sinds de eeuwwisseling wordt de soort weer gesignaleerd in Zuid-Limburg. De wilde kat komt in West- en Midden-Europa vooral voor in afgelegen gebieden met uitgestrekte, afwisselende en droge, oude eiken-, beuken- of gemengde loofbossen. De hoogste dichtheden worden bereikt in oude bossen met veel structuur, in de vorm van omgevallen bomen, holle bomen, rotsspleten en dassenburchten. Hij is een frequente bezoeker van omliggend grasland en van zonnige kapvlaktes, vooral voor het bemachtigen van zijn voedsel, en bezoekt ook aan bos grenzende beekdalen. In gebieden met teveel sneeuw, op wat grotere hoogten, komt hij niet meer voor. In landen rond de Middellandse Zee komt hij ook voor in zogenaamde maquis (vegetatie met veel struiken op droge, rotsachtige bodem). De wilde kat leeft niet boven de boomgrens en meestal tot 500 meter.
Leefwijze en voedsel
De wilde kat is een zeer schuw dier dat solitair leeft, maar leefgebieden van mannetjes en vrouwtjes overlappen. Het is een echt nacht- en schemeringdier, maar op zonnige dagen in de winter en herfst, zont of jaagt hij ook overdag. Maar meestal rust de wilde kat overdag. Vaak ligt hij dan op een tak of onder een struik te zonnen, vanwaar hij de omgeving kan overzien. Bij regen en mist vertoont de wilde kat weinig activiteit en in de winter mijdt hij de koude noord- en oosthellingen. Vooral voor het bemachtigen van zijn voedsel bezoekt hij ook meer open terreinen.
Een wilde kat kan zwemmen, maar doet het niet graag. Hij kan goed sluipen, sprinten en klimmen.
Wilde katten eten voornamelijk dierlijk voedsel. Ze bespringen hun prooi vanuit een hinderlaag, besluipen hem of verrassen hem met een korte sprint. Ze achtervolgen hun prooi echter nooit. De prooien bestaan vooral uit ware muizen, woelmuizen, konijnen, spitsmuizen en vogels. Maar ook hagedissen, amfibieën, sprinkhanen en mei- en junikevers worden door de wilde kat gegeten. Incidenteel vangt de wilde kat reekalfjes. Daarnaast eet hij ook vis die hij vangt door hem uit het water te slaan, vaak vanaf een uitkijkplek bij een hindernis. Soms eet hij gras en varenloof. De wilde kat eet zelden aas. In de herfst vormen wilde katten een vetlaag als reservebrandstof om de koudste winterperioden te doorstaan.
Territorium en verblijfplaats
Wilde katten hebben grote activiteitsgebieden, meestal tussen de 60 en 350 hectare. Vrouwtjes hebben kleinere leefgebieden dan mannetjes en jonge dieren leiden vaak een zwervend bestaan. Veel activiteitsgebieden kunnen elkaar overlappen, de dieren zijn niet erg territoriaal. Mannetjes vaak nomadisch, vrouwtjes alleen in het kerngebied territorriaal. Optimale leefgebieden in de Eifel hebben een populatiedichtheid van 2 tot 5 wilde katten per 1000 ha.
De wilde kat gebruikt als schuilplaats en plek voor de jongen boomholtes, rotsspleten, oude dassen-, vossen- of konijnenholen, hooibalen en holtes onder houtstapels of boomwortels. Ook hoogzitten van jagers zijn geliefde rustplaatsen. Daarnaast rust de wilde kat overdag op takken of (rots)punten die als uitzichtspunt fungeren. Een wilde kat markeert zijn territorium met krabsporen waarbij er uit de klieren aan de voeten geurstoffen vrijkomen.
Voortplanting en leeftijd
De bronstijd van wilde katten valt in januari-maart. Soms is er in de zomer nog een tweede ransperiode, als de eerste worp niets geworden is. Wilde katten nemen hun eerste winter al deel aan de voortplanting, ook al zijn ze pas met twee jaar geheel volgroeid. Na een draagtijd van 9 tot 10 weken worden er in de regel 3 tot 4 jongen geboren. De jongen komen ter wereld op een beschutte, droge plek. Dit kan een rotsspleet zijn, een plek onder een oude takkenbos of onder laaghangende sparrentakken, een boomholte of een ruimte onder een omgevallen boom.
De moeder heeft dan een voedselvoorraad aangelegd, zodat ze de pasgeboren jongen niet lang alleen hoeft te laten. Na 4 tot 5 weken verhuist de moeder de jongen naar een plek vlakbij de foerageerplaatsen, vaak een oud dassen- of vossenhol. Als de jongen 10 weken oud zijn, gaan ze mee op voedseltocht en na 5 maanden zijn ze zelfstandig. De jongen spelen in de omgeving van het hol op vaste plekken, zoals een speelboom. Bij het leren klimmen en bespringen van deze speelbomen, verdwijnt het mos en schors aan de voet van de boom, wat nog lang zichtbaar blijft. Wilde katten worden in de natuur ca. 10 jaar oud, maximaal 21 jaar.
In het verleden werd de wilde kat door de mens als ongedierte beschouwd en zwaar vervolgd, waardoor het voortbestaan in veel gebieden werd bedreigd. Wilde katten hebben net als de meeste andere roofdieren geen echte natuurlijke vijanden. Soms valt een jong dier ten prooi aan jachthonden, vossen of grote roofvogels. Verkeer is de belangrijkste doodsoorzaak, en vooral 's winters kan het zijn dat dieren sterven van de honger. Kleine honden kan de wilde kat op afstand houden. Wilde katten kruisen met verwilderde huiskatten waardoor raszuiverheid en gemiddelde grootte van deze diersoort kan afnemen.
Zicht
De wilde kat is moeilijk waar te nemen. De meeste kans op een waarneming heeft men in de zomer, 's ochtends vroeg of 's avonds, op muizenrijk grasland dicht bij bos.
Geluid
De wilde kat maakt bij tevredenheid spinnende geluiden en bij alarm een korte huilende roep. Tijdens de rans maakt een kater krijsende en jammerende miauwende geluiden.
Prooiresten
De prooiresten van wilde kat zijn vaak moeilijk te onderscheiden van andere roofdieren. Kleinere prooien gaan met huid en haar naar binnen. Grotere prooien eten ze tot het bot helemaal schoon. Ook bijt de wilde kat vaak de kop af van een grotere prooi om deze te verstoppen voor later. Van de kop worden meestal de tong en de hersenen gegeten. Resten van grotere prooien verstoppen ze soms onder de vegetatie of bedekken ze met blad of gras.
Krabsporen
De wilde kat markeert kruispunten van wissels en andere veel gebruikte plaatsen met krabsporen. Dit gebeurt vooral aan bomen en struiken met een zachte schors zoals vlier en jeneverbes.
Loopsporen
De prenten van een wilde kat zijn 3,5-4,5 cm breed en 4,0-4,5 cm lang, en gemiddeld ongeveer 1 cm groter dan die van de huiskat. De prent is iets langer dan breed. Zowel voor- als achtervoet heeft vier tenen en vertoont geen nagelafdruk.
Uitwerpselen
De uitwerpselen van een wilde kat zijn cilindrisch, met een gelijkmatig oppervlak en insnoeringen. Ze zijn 1-2 cm dik en 1,5-8 cm lang. De kleur is donker tot grijsgroen, bruin of donker tot lichtgrijs. Ze zijn zeer hard en bevatten haren, veer- of botresten. Vers ruiken ze scherp en onaangenaam. De wilde kat deponeert zijn uitwerpselen soms in een zelf geschraapt kuiltje, waarna hij ze met zand en urine bedekt. Ook worden de uitwerpselen op boomstobben, graspollen en langs wissels gedeponeerd om het activiteitsgebied te markeren.
Wildcamera's
Een gebied inventariseren op wilde katten kan met fotovallen, automatische camera's die reageren op beweging. Vlak voor elke camera werd een paaltje in de grond geslagen waarop een lokstof werd gedruppeld die voor katten onweerstaanbaar is. Op deze manier is onderzoek gedaan naar het voorkomen van de wilde kat in de Duitse Eifel en in het meest Zuid-Oostelijke punt van Nederland (gebied Epen en Vaals).
Waarnemingen doorgeven
Rode Lijst NL (2020): niet beschouwd
Rode Lijst NL (2009): niet beschouwd
Rode Lijst NL (1994): niet beschouwd
Wnb: Europees beschermd (art. 3.5)
Habitatrichtlijn (1992): bijlage 4
Conventie van Bern (1982): appendix II
Klasse: Mammalia (Zoogdieren)
Orde: Carnivora (Roofdieren)
Familie: Felidae (Katachtigen)
Geslacht: Felis
Soort: Felis silvestris
-
2018 Rapportages onderzoek (pdf)
Faunasoorten van bossen
-
2017 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 60(2)_van der Ende et al_2017
-
2012 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 23 / nr. 4 / winter 2012
-
2007 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 18 / nr. 1 / maart 2007
-
2006 Telganger
Telganger / 2006-1 / juli (pdf)
-
2006 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 17 / nr. 2 / juni 2006
-
2005 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 48(2)_Editorial_2005
-
2005 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 48(2)_Canters et al_2005
-
2005 Tijdschrift Lutra (pdf)
Lutra 48-2 2005
-
1998 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 09 / nr. 3-4 / december 1998