Hermelijn

Hermelijn in zomerkleed (© Otte Zijlstra)

De hermelijn (Mustela erminea) behoort tot de familie der marterachtigen. Hij heeft een lange zware behaarde staart met een zwarte pluimpunt. De rug is grijs- of beigebruin en de buik wit. In het koudere deel van het verspreidingsgebied van de hermelijn wordt de vacht in de winter geheel wit. Verwarring met andere marterachtigen kan optreden (wezel).

Uiterlijke kenmerken

>

Uiterlijk

De hermelijn lijkt erg op de wezel maar is duidelijk groter. Hij heeft een lange zware behaarde staart met een zwarte pluimpunt. De rug is grijs- of beigebruin en de buik wit. De demarcatielijn (scheidingslijn tussen de bruine rugkleur en de lichte buikkleur van de vacht) is strak en recht, in tegenstelling tot de wezel waarbij die kronkelig is. De hermelijn heeft geen donkere keelvlekken.

De hermelijn heeft een zomer- en een wintervacht. In de zomer is de vacht roodbruin, in de winter is het soms wit. Het staartpuntje blijft echter altijd zwart. In het koudere deel van het verspreidingsgebied van de hermelijn wordt de vacht in de winter geheel wit. In warmere gebieden wordt de wintervacht slechts gedeeltelijk wit. Nederland ligt net op de grens tussen koud en niet koud: een deel van de hermelijnen veranderd van kleur, maar er worden elke winter ook bruine dieren waargenomen.

Vroeger werden wintervachten van hermelijnen gebruikt voor het vervaardigen van koningsmantels. De kenmerkende witte bontkraag met zwarte stippen.
 

Afmetingen

lengte kop-romp: mannetjes: 24-29 cm en vrouwtjes: 21-26 cm
lengte staart: mannetjes: 9-12 cm en vrouwtjes: 8-10 cm
gewicht: mannetjes: 150-445 g en vrouwtjes: 140-260 g

Ecologie

>

Leefgebied en verspreiding

Mondiale verspreiding loopt globaal gezien over de gehele noordelijke helft van het Noordelijke halfrond van Canada tot Japan. In Nieuw-Zeeland is de hermelijn door de mens ingevoerd.

De hermelijn komt in alle habitats voor, van open plekken, in bossen, houtwallen, duinen, akkers, vochtig terrein,… De enige voorwaarde is dat er voldoende dekking aanwezig is. De soort is dan ook aanwezig in heel het vasteland van Nederland en op Texel. Op Terschelling oit ingevoerd maar weer uitgestorven.

 

Leefwijze en voedsel

De hermelijn is zowel overdag als 's nachts actief. Het is een fanatieke jager. Tussendoor houdt het diertje pauzes om te rusten. De hermelijn is een carnivoor, die voornamelijk op kleine zoogdieren jaagt. Woelmuizen, ratten en konijnen vormen het hoofdvoedsel maar er worden ook vogels en vogeleieren gegeten. Mannetjes doden grotere prooidieren dan vrouwtjes. De prooidieren kunnen groter dan de hermelijn zelf zijn en worden met een beet in de nek gedood. Soms springt de hermelijn achter zijn prooi aan het water in. Soms bewaart de hemelijn zijn voedsel, bijvoorbeeld een dode muis of vogeltje onder een graspol, achter boomschors of in een holte, om het later weer op te halen.

De hermelijn eet ongeveer 25% van zijn eigen lichaamsgewicht per dag.
 
In Nieuw-Zeeland is de hermelijn geïntroduceerd, met als doel bestrijding van konijnen. De hermelijn dood echter vooral inheemse grondbroedende vogels, en wordt intussen gezien als invasieve exoot en flink bestreden.

 

Territorium en verblijfplaats

De hermelijn leeft solitair in territoria van tussen de 4 en 50 ha groot. Het vrouwtje heeft een leefgebied dat drie- tot viermaal zo klein is als die van het mannetje. Een leefgebied van een mannetje overlapt dat van meerdere vrouwtjes. Met geurklieren markeren ze hun territorium.

De hermelijn leeft in een hol, meestal een oud mollenenst of konijnenhol en verplaats zich meestal langs lijnvormige elementen die dekking bieden zoals heggen, muurtjes, oeverlijnen, etc. Ook maakt hij hierbij geregeld gebruik van holen van andere dieren. Een hol of gang moet een doorsnede hebben van vijf centimeter.

Tijdens de route gaat de hermelijn op zijn achterpoten staan om de omgeving goed te kunnen overzien. Men noemt dit ook wel ‘kegelen’. 

Hermelijnen kunnen goed klimmen en jagen soms zwemmend (achter woelmuizen aan).

 

Voortplanting en leeftijd

In april begint de paartijd waarbij na bevruchting een verlengde draagtijd optreedt van de eicel doordat de cel in een slaaptoestand verkeerd. Na 8-10 maanden, in april/mei begint de actieve draagtijd die slechts 10 weken duurt.

Binnen een territorium bevinden zich twee tot tien dagrust-nesten, die het dier afwisselend gebruikt. Hermelijnen gebruiken een holle boom, een ruimte tussen rotsen of een verlaten hol als nest. De verlaten holen kunnen zelfs van prooidieren zijn. Het nest wordt bedekt met de vacht van knaagdieren. Een worp bestaat meestal uit 4-8 jongen. De moeder verplaatst de jongen door middel van de donkere maan die in de nek van het jong groeit. Pas na enkele weken gaan de oogjes open; jongen worden eerst gezoogd, maar eten al vlees voordat ze kunnen zien.

Mannetjes zijn na hun eerste winter geslachtsrijp, vrouwtjes al na enkele weken. Hierdoor worden moederhermelijn en haar dochters soms in het voorjaar door hetzelfde mannetje bevrucht. Doordat de draagtijd lang is (de bevruchte eicel gaat immers in rust) en de mannelijke hermelijnen vaak niet oud worden, is het dier dat moeder en dochters bevrucht meestal al een ander dier dan de vader die de dochter het jaar ervoor verwekte.

Hermelijnen kunnen een jaar of 10 oud worden, echter worden ze meestal niet ouder dan 2 jaar. 

Bedreiging en bescherming

>

Hermelijnen worden regelmatig gevangen in muskusrattenklemmen, maar door gerichter vangen en aangepaste vangmiddelen gebeurt dit steeds minder vaak. Ze worden gepredeert door uilen of vos. De komst van de vos in de jaren '70 heeft geleid tot een achteruitgang van aantallen hermelijnen in de Nederlandse Kuststrook. Veel hermelijnen worden verkeersslachtoffer of lijden aan parasieten (wormen inde neussinussen). Ook lijken aantallen hermelijnen terug te lopen door afname van het leefgebied en het grootschaliger worden van het landschap en het afnemen van de woelrattenstand en verschraling van het landschap.  

De hermelijn is gebaat bij een kleinschalig “rommelig” landschap met veel lijnvormige elementen. Door het bevorderen van aantallen rommelhoekjes, takkenbossen, steenhopen, overhoekjes, houtwallen, etc. kunnen aantal geschikte nestplaatsen en leefmogelijkheden van de hermelijn sterk bevorderd worden. Voedselsituatie kan verbeterd worden door gebruik van muizen- en rattengif tegen te gaan en begroeiing van bes- en noten dragende planten in het leefgebied te bevorderen. 

Waarnemen

>

Zicht

Hermelijnen zijn regelmatig gewoon overdag te zien. Kenmerkend is de 'sprongengalop' waarin ze zich net als andere kleine marterachtigen voortbewegen en het tussendoor 'kegelen'.

 

Geluid

Tijdens het spelen en jagen maakt de hermelijn snaterende en mekkerende geluiden. Bij angst en bedreiging worden fluitende en krijsende geluiden gemaakt.

 

Vraatsporen

Net zoals sommige andere marterachtigen bewaart de hermelijn soms prooien(resten) op. Soms zijn prooiresten te vinden bij de holingang. Denk aan afgebeten veren en muizenstaarten. Vaak  te vinden tezamen met uitwerpselen. Aan de hand van de uitwerpselen kan het dan mogelijk zijn de 'dader' op soort te brengen.

 

Uitwerpselen

Op kenmerkende plekken in zijn territorium gebruikt de hermelijn latrines. Uitwerpselen die hier gevonden kunnen worden zijn 4-8 cm lang, 3 tot 6 mm dik, puntig, gevlochten en bestaan vaak grotendeels uit haar.

 

Loopsporen

Loopsporen zijn soms te vinden in de modder of in de sneeuw en bestaan bij een goede prent uit vijf tenen met nagelafdruk. Prenten zijn 11-20 mm breed, en 30-60 in de lengte. Hermelijnen kunnen in de winter flink behaarde poten hebben, waardoor de prenten minder scherp afgetekend zijn. Net als de wezel beweegt ook deze marterachtige beweegt zich voort in golvende sprongen, de zogenaamde martersprong. De stap komt uitsluitend voor bij het besluipen van een prooi Door de martersprong liggen groepjes prenten 30-50 cm van elkaar af. Die afstanden zijn bij de hermelijn regelmatig, bij de wezel onregelmatig. Toch is het door de overlap in prentmaten lastig onderscheid te maken tussen wezel- en hermelijnenprenten.