Overwinterende vleermuizen langs de Nederlandse kust

Overwinterende vleermuizen in het kustgebied van Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland worden beschreven vanaf de eerste tellingen in de vroege jaren 1960 tot de winter van 2020, met de nadruk op de ontwikkeling sinds 1990. De belangrijkste overwinteringscomplexen bevinden zich in de Natura 2000-duingebieden Meijendel-Berkheide en Kennemerland-Zuid, het Noord-Hollands Duinreservaat, Kapittelduinen, Voorne en Schouwen. Ook in de binnenduinen van de resterende kustgebieden en de Delta zijn belangrijke aantallen geconstateerd. Tot nu toe zijn er op de Waddeneilanden geen overwinterende vleermuizen aangetroffen. De meeste objecten voor winterslapende vleermuizen waren gesloten voor onbevoegden tijdens de jaren 1970 en 1980. In de meeste deelgebieden zijn de aantallen sterk toegenomen, waarbij de trend grotendeels toe te schrijven is aan de watervleermuis (Myotis daubentonii). De trend, berekend door het CBS, laat globaal bij de meeste soorten een vergelijkbare ontwikkeling zien, maar iets minder sterk dan op basis van de absolute getelde aantallen. In de afgelopen tien jaar is er een verandering geweest bij soorten zoals de baardvleermuis (M. mystacinus) en de gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus). Enkele honderden baardvleermuizen overwinteren langs de Nederlandse kust, met jaarlijks 170-310 dieren in het laatste decennium (2011-2020). De watervleermuis is veruit de meest getelde overwinterende soort langs de Nederlandse kust (2730-3740 dieren), met de hoogste aantallen in de afgelopen winters. De meeste dieren overwinteren in het duingebied tussen Den Haag en Wassenaar. Meervleermuizen (M. dasycneme) overwinteren in bunkers tussen IJmuiden en Hoek van Holland. In de winter van 2019 werden maximaal 682 dieren geteld, waarvan 578 in Meijendel-Berkheide. Dit Natura 2000-gebied is veruit het belangrijkste overwinteringsgebied voor de meervleermuis in Nederland. Franjestaarten (M. nattereri) overwinteren jaarlijks in bescheiden aantallen van enkele tientallen (41-86) dieren langs de Nederlandse kust tussen IJmuiden en Den Haag en op Schouwen, Walcheren en Goeree. Het belangrijkste complex voor deze soort op dit moment is de Kop van Schouwen, met enkele tientallen overwinteraars. Het aantal gewone grootoorvleermuizen kan per winter sterk fluctueren; in de regel zijn er elk jaar enkele honderden (170-430) overwinterende exemplaren. De overige van de twaalf overwinterende vleermuissoorten die in deze periode in het kustgebied overwinterden, zijn ingekorven vleermuis (M. emarginatus), vale vleermuis (M. myotis), gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus), ruige dwergvleermuis (P. nathusii), laatvlieger (Eptesicus serotinus), mopsvleermuis (Barbastella barbastellus) en grijze grootoorvleermuis (Plecotus austriacus). Uit een vergelijking tussen door particulieren beheerde bunkers en natuurbeherende instanties blijkt dat de aantalsontwikkeling in onderkomens bij de eerstgenoemde categorie het op de lange termijn aanzienlijk slechter doet dan de natuurbeheerders. Wisseling van eigenaar, waarbij bunkers geregeld een andere bestemming krijgen, is hier van de hoofdoorzaak.