De samenhang tussen aantallen overwinterende gewone grootoorvleermuizen (Plecotus auritus) en weersomstandigheden (temperaturen en neerslag)
Grootoorvleermuizen bezitten enkele karakteristieke fysieke aanpassingen aan koude omstandigheden. In deze studie wordt de samenhang onderzocht tussen buitentemperaturen en periodes met langdurige neerslag en de aantallen grootoorvleermuizen in winterverblijven. Hiertoe is gebruik gemaakt van de telgegevens uit de jaarlijkse vleermuiscensus van drie complexen waarin over een periode van 25 jaar gemiddeld meer dan tien vleermuizen per winter aanwezig waren. Hiervoor werden geselecteerd de winterverblijven in de Amsterdamse Waterleidingduinen, Kop van Schouwen en Klein Heidekamp. Van steeds negen periodes (resp. 42, 35, 28, 21, 14, 7, 5, 3 dagen en 1 dag) voorafgaand aan de dag van de telling zijn weerindices, afkomstig van nabijgelegen KNMI-weerstations, berekend: de gemiddelde temperatuur (TG), het aantal (aangepaste) vorstdagen en de som van de negatieve minimumtemperaturen (TN). Daarnaast is per jaar, voor alle 25 jaren, de duur (DR) en het volume van de neerslag (RH) gesummeerd voor de negen periodes. Voor het berekenen van de mate van samenhang tussen reeksen van aantallen grootoorvleermuizen per winterverblijf en weerindices is gebruik gemaakt van de Pearson correlatietest. Een periode van 21 tot 42 dagen voorafgaand aan de telling met een toenemend aantal vorstdagen en een hoger koudegetal gaat gepaard met een toenemend aantal grootoorvleermuizen in de onderzochte winterverblijven. Omgekeerd werd bij dezelfde periodes een negatieve samenhang vastgesteld tussen gemiddelde buitentemperaturen en aantallen grootoorvleermuizen. Voor geen van de bunkercomplexen, voor geen enkele periode voorafgaand aan de teldatum, is er een significante samenhang gevonden tussen de neerslagindices en de aantallen grootoorvleermuizen. De betekenis van enkele ecologische aanpassingen aan koude omstandigheden van de grootoorvleermuis worden bediscussieerd.