Moeflon
De moeflon (Ovis gmelini) behoort tot de familie van de holhoornigen. Met een schofthoogte van 70 centimeter is de moeflon het kleinste wilde schaap en wordt ook wel muffeldier genoemd. De moeflon wordt in Nederland beschouwd als exoot omdat de soort is geïntroduceerd in de 18de eeuw voor de jacht.
Het moeflon heeft een korte, gladde, roodbruine tot kastanjebruine vacht. Rondom de ogen en neus, in de oren, bij de buik, hoeven en dijen is de vacht witachtig. Hoe ouder een dier is, hoe groter de vlekken. Mannetjes hebben op de rug een lichte, zadelvormige vlek. Vrouwtjes zijn lichter en grijzer van kleur. De mannetjes hebben manen op de nek en in de hals. Jonge dieren hebben een wollige grijsbruine vacht, die na korte tijd vervangen wordt door een haarvacht. En bij jonge mannetjes (tot 2 jaar) ontbreekt de witte zadelvlek. In het voorjaar, wanneer de dieren in de rui gaan, valt het onderhaar met hele plukken tegelijk uit.
De hoeven van moeflons zijn smal, rond en staan sterk gespreid. De bijhoeven zijn klein. De ogen staan aan de zijkanten van de kop en zijn geelbruin met zwarte lengtepupillen. De oren steken ver uit de kop. De neus is donker.
Moeflons hebben horens boven op hun kop. Deze groeien vanaf de vierde levensmaand tot het vierde jaar snel, daarna gaat de groei langzamer. Een moeflon draagt het gehele jaar horens en gooit ze niet af zoals herten. De vorm en lengte is per dier verschillend. De punten zijn glad en naar de kop toe zijn de horens sterk geribbeld. Vooral bij oude rammen kunnen de horens tot achter de oren omkrullen. Soms krijgen vrouwtjes ook horens maar die blijven veel kleiner dan die van de mannetjes tot vaak alleen maar korte stompjes.
Afmetingen
lengte kop-romp: 100-130 cm
schouderhoogte: 80 cm
lengte staart: 6-10 cm
gewicht: mannetjes 35-50 kg en vrouwtjes 25-40 kg
lengte horens: tot 85 cm, bij ooi veel kleiner of geheel ontbrekend
Leefgebied en verspreiding
Vermoedelijk in de prehistorie ingevoerd op de eilanden bij de Middellandse Zee: Corsica en Sardinië. Vanaf het midden van de 18e eeuw werden vandaar moeflons uitgezet in Midden-Europa ten behoeve van de jacht.
In Nederland komen op een aantal plekken kuddes moeflons voor. Momenteel leven ze op de Hoge Veluwe, in de Amsterdamse Waterleidingsduinen, nabij Vierhouten en op het Wekeromse Zand. Deze dieren zijn alle afkomstig van een kudde die in de jaren twintig van de vorige eeuw uitgezet is in het Nationaal Park De Hoge Veluwe. Tot in de jaren tachtig leefden er ook nog moeflons binnen het Kroondomein. Deze werden afgeschoten omdat men vond dat zij te veel negatieve effecten hadden op de bosontwikkeling.
De moeflon heeft een voorkeur voor open landschap en stelt verder weinig eisen aan zijn biotoop. Van oorsprong komt hij voor in hellingbossen, bergweiden en rotsachtige gebergten. Maar daar waar hij is uitgezet, komt hij ook voor in open landschappen zoals heiden en zandverstuivingen en lichte bossen met open plekken.
Leefwijze en voedsel
Moeflons zijn van nature schuwe dieren die overdag en in de schemering actief zijn. Het gehoor en reukvermogen van moeflons zijn goed ontwikkeld. Hun gezichtvermogen is zelfs uitstekend; ze kunnen al op grote afstand bewegingen in het landschap waarnemen. Moeflons zijn planteneters en kunnen met een karig dieet toe. Ze eten voornamelijk heide maar ook grassen, kruiden, twijgen, knoppen, jonge bladeren en 's winters boomschors. Ook eten zestengels van bosbes en mast van eik en beuk.
Territorium en verblijfplaats
De moeflon heeft geen vaste verblijfplaats en ook geen territorium. Wel zijn het echte kuddedieren waarbij de ooien tezamen met jongen van een jaar oud en de lammeren tezamen in één kudde leven, ook wel sprongen genoemd. De rammen leven veelal solitair, soms in kleine kuddes. In de bronsttijd voegen de kuddes zich deels tezamen.
Voortplanting en leeftijd
De voortplantingstijd van de moeflon, ook wel bronsttijd genoemd, loopt van oktober tot november. De mannetjes vechten dan om de vrouwtjes. Hierbij rennen de mannetjes van enige afstand op elkaar in, springen op het laatste moment omhoog en slaan voluit met de koppen tegen elkaar. Dit stoten wordt herhaald, kan heel lang doorgaan en is soms goed hoorbaar. De gevechten zijn heftig maar eisen nooit dodelijke slachtoffers. Na het gevecht, drijft de winnaar bronstige ooien uit hun groep om ze te bevruchten.
Na een draagtijd van 150 tot 170 dagen, worden in april en mei de lammeren geboren. Per worp wordt meestal een, soms twee jongen geboren. Voor de geboorte zondert de moeder zich ver van de kudde af. Het lam weegt bij de geboorte slechts 2800 gram en is kleiner dan een haas. Het lam kan 20 minuten na de geboorte zijn moeder al volgen. Maar het ligt ook vaak op een rustig plekje terwijl de moeder dichtbij aan het grazen is. Het lam is snel zelfstandig en zoekt leeftijdgenootjes op om mee te spelen. Ze blijven meestal twee jaar bij de moeder en lopen dus ook nog bij haar als ze een nieuw lam heeft.
Vrouwtjes zijn na anderhalf tot drie jaar geslachtsrijp. De rammen al na één jaar, maar ze komen meestal pas na ongeveer zeven jaar aan de beurt, omdat ze eerst een voldoende dominante positie moeten opbouwen. Ooien worden 14 tot 15 jaar oud, rammen 10 tot 11 jaar.
De status van de moeflon in Nederland kan verwarrend zijn. Het behoort niet tot de inheemse diersoort en is dus een exoot. Dit betekent in principe dat het dier afgeschoten mag / dient worden. De terreineigenaar heeft echter het laatste woord en kan bepalen, dat er een populatie van een bepaalde grootte mag blijven bestaan.
De laatste natuurlijke populaties op Corsica en Sardinië zijn bedreigd en bestaan uit nog enkele honderden dieren terwijl de elders uitgezette kuddes goed gedijen.
Geluid
De moeflon is meestal zwijgzaam. Hij kan blaten zoals een huisschaap. Rammen maken brommende geluiden en soms is het stoten van hun horens tegen bomen, stenen en elkaar te horen in de bronsttijd.
Vraatsporen
Vraatsporen van de moeflon zijn te vinden op stammen. De bijtrichting ligt vaak scheef op de lengterichting van de stam, dit in tegenstelling tot evenhoevigen waarbij dit vaak met de lengterichting mee is. Het ontstane vraatspoor kan v-vormig zijn of het is een wirwar van krassen die min of meer scheef op de stam staan.
Uitwerpselen
Uitwerpselen van de moeflon zijn minder dan 10 mm dik en ongeveer 12 mm lang. Vers zijn ze glimmend en groenbruin tot zwart. De vorm kan onregelmatig zijn van vrij rond tot eivormig. Vooral na het eten van jong gras, kunnen ze in klonten aan elkaar te vinden zijn of vormen ze een brijachtige, vaak lichter gekleurde massa. Moeflons deponeren hun keutels in bosgebieden en hebben geen vaste plek daarvoor.
Loopsporen
Een pootafdruk van een mannetje is 4,5 cm breed en 5,5 cm lang, die van het vrouwtje iets korter en smaller. De afstand tussen de verschillende pootafdrukken is in stap en draf 70 tot 120 cm. De bijhoeven zijn bij uitzondering te zien wanneer het moeflon zich in galop op zachte bodem voortbeweegt.
Zicht
Overdag zijn moeflons vrij makkelijk te zien. Daarvoor moet men ergens gaan zitten wachten en zorgen dat de wind diens kant op staat, zodat de dieren je niet kunnen ruiken. Keutels zijn te vinden in bosrijke gebieden.
Waarnemingen doorgeven
Rode Lijst NL (2009): niet vermeld
Rode Lijst NL (1994): niet vermeld
Wnb: niet vermeld
Habitatrichtlijn (1992): bijlage 2 en 4
Conventie van Bern (1982): appendix III
Klasse: Mammalia (Zoogdieren)
Orde: Artiodactyla (Evenhoevigen)
Familie: Bovidae (Holhoornigen)
Geslacht: Ovis
Soort: Ovis gmelini
-
2018 Kijk op Exoten
Kijk op Exoten 24
-
2012 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 23 / nr. 4 / winter 2012
-
2005 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 16 / nr. 3 / september 2005
-
1991 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 02 / nr. 2 / juni 1991
-
1990 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 01 / nr. 3 / oktober 1990