Primaire tabs
Bevers in regionale watersystemen
In 1826 stierf de bever uit in Nederland. In 1988 werd gestart met een succesvolle herintroductie. Inmiddels komen bevers weer voor in grote delen van Oost- en Zuid-Nederland en ontstaan situaties met schade en overlast. De Unie van Waterschappen constateert dat deze ontwikkeling, met name in Limburg, inmiddels grote effecten heeft op watersystemen, de landbouw en elders in Nederland op de waterveiligheid. De Unie van Waterschappen heeft het Bureau van de Zoogdiervereniging gevraagd, snel en adequaat inzicht te verschaffen in de omvang en verspreiding van de beverpopulatie (op basis van bestaande gegevens), de verwachte groei en de verwachte effecten.
Dit onderzoek bestaat uit vier onderdelen: een beschrijving van de verwachte ontwikkeling van de beverpopulatie tot 2021 en de daarmee te verwachten schade; een enquête onder alle Nederlandse waterschappen betreffende de actuele schadeproblematiek; een inventarisatie onder buitenlandse beverdeskundigen betreffende elders optredende schade en toegepaste oplossingen; een advies hoe om te gaan met de verwachte ontwikkeling, toegespitst op regionale watersystemen.
Met een jaarlijkse groei van 17,5% en ca. 1.450 bevers in 2015 in Nederland, bedraagt de Nederlandse populatie in 2021 ca. 3.800 bevers. Uitgaande van een jaarlijkse groei in aantal km-hokken met beversporen van 26%, loopt dit aantal op tot ca. 5.700-6.700 bevers. Volledige bezetting van het potentiële leefgebied in Nederland bij de huidige groeisnelheid is mogelijk vanaf 2026. Op termijn krijgen dus alle Nederlandse waterschappen te maken met beverproblematiek. Beeksystemen met houtige begroeiing worden op termijn volledig bezet; risico’s zijn hier vernatting of inundatie van bos- en landbouwgebieden en graafschade aan oevers, taluds en onderhoudspaden. Hetzelfde geldt voor Flevoland en het rivierengebied; risico’s zijn hier graafschade (holen) aan dijken en kades, met als mogelijk gevolg inundatie van het achterland met landbouwgebieden, bebouwing en infrastructuur (veiligheidsrisico’s). Polders en droogmakerijen, de laagveen- en zeekleigebieden zijn voor een groot deel niet geschikt vanwege het ontbreken van houtige gewassen. Waar bevers zich hier wel vestigen dient rekening te worden gehouden met graafschade aan dijken en kades, met als mogelijk gevolg inundatie van het achterland.
In het kader van ‘bevermanagement’ zijn mogelijke maatregelen (in volgorde van wenselijkheid): preventieve maatregelen, technische oplossingen, schadevergoeding, beverprotocol, ontheffing Flora- en faunawet, vangen en verplaatsen (waarbij draagvlak voor uitzetten binnen Nederland zeer gering is) en als laatste optie bevers doden. Lege plekken worden echter snel weer gevuld. Op lange termijn is het beter het landschap daar waar mogelijk zo in te richten (bijvoorbeeld via overdimensionering) dat schade niet kan ontstaan.
Afhankelijk van de omvang van de beverpopulatie en de wettelijke status van de bever, is bevermanagement divers geregeld in Europa. In gebieden waar bevers onafgebroken in grotere aantallen bezig zijn (Scandinavië) valt de soort onder het jachtwild. Zwitserland gaat in de praktijk uit van zonering: bosreservaten waar bevers hun gang kunnen gaan en daarbuiten een strikt protocol voor oplossing van knelpunten, waarbij doden een laatste optie is maar nog niet is toegepast. De systematische aanpak van knelpunten met behulp van een evaluatie per geval kan als voorbeeld dienen voor Nederland. Ook België hanteert een dergelijke aanpak, maar deze is nog niet zo ver uitgekristalliseerd als in Zwitserland. De problematiek van het laagland in combinatie met een dichtbevolkt gebied (Nederland, Vlaanderen) verschilt evenwel van de situatie in Zwitserland. De wijze waarop bevermanagement in Duitsland plaatsvindt, kan als voorbeeld dienen voor Nederland: lokale bever-consultants en regionale bevermanagers, die adviseren/informeren over preventie, schadecompensatie geven en bij zware gevallen kunnen ingrijpen, waarbij dijken ‘bever-proof’ zijn gemaakt, om dijkdoorbraken te voorkomen en oevers die worden ondergraven worden afgezet en niet meer gebruikt, wat problemen voorkomt.
Het rapport sluit af met aanbevelingen voor waterschappen waarmee zij zich voor kunnen bereiden op toekomstige beverproblematiek. Het is echter niet alleen aan de waterschappen hier mee te leren omgaan; ook provincies en andere stakeholders dienen hierbij betrokken te zijn.