Informatie over na-isolatie
Veel gestelde vragen
In Nederland leven 18 vleermuissoorten. Vleermuizen vormen een kwetsbare groep zoogdieren. Ze zijn namelijk afhankelijk van beschikbare plekken als verblijfplaats, want zelf kunnen ze geen nest of holte maken. Vleermuizen krijgen maar één jong per jaar. Ze eten voornamelijk insecten. Deze voedselbron kent een bewezen achteruitgang van 75%. Vleermuizen vormen een belangrijke schakel binnen de voedselketen.
Bij afwezigheid van dieren verdwijnt de kostbare verblijfplaats door de isolatie ingreep. Als de vleermuizen aanwezig zijn op de plek waar na-isolatie plaatsvindt dan zullen ze daarbij worden gedood. Een vondst van een 'ontsnapt' dier is uitzonderlijk.
Vleermuizen zijn heel selectief in de keuze van hun verblijfplaatsen. Ze kiezen plekken die voor hen optimaal zijn wat betreft temperatuur (bijvoorbeeld door voldoende zoninstraling), groot genoeg zijn en ook een voldoende grote temperatuurgradiënt hebben. Een huis dat wordt nageïsoleerd, is daarna niet meer geschikt voor vleermuizen. Na-isolatie heeft eerst lokaal en nu ook landelijk een sterk negatief effect op vleermuispopulaties. Dit geldt niet alleen voor kwetsbare soorten als meervleermuis of laatvlieger, maar ook voor de algemeen voorkomende gewone dwergvleermuis. Herstel van de populatie duurt decennia omdat vleermuisvrouwtjes maar één jong per jaar krijgen.
Vleermuissoorten die in Nederland regelmatig spouwmuren gebruiken als verblijfplaats zijn de gewone, de kleine en de ruige dwergvleermuis, de laatvlieger, de tweekleurige vleermuis en de meervleermuis. Voor zover bekend maken de gewone grootoor- en de baardvleermuis maar weinig gebruik van spouwmuren.
Vraag bij je gemeente na of er belangrijke verblijfplaatsen van vleermuizen in uw directe omgeving bekend zijn. Steeds meer gemeenten hebben een gemeentebreed beeld (Soorten Management Plan) van de verblijfplaatsen van vleermuizen of werken daaraan. Als de gemeente aangeeft dat er in jouw woning of directe omgeving verblijfplaatsen bekend zijn, dien je daar bij na-isolatie rekening mee te houden. De na-isolatie dient met goede ecologische begeleiding te worden uitgevoerd om te voorkomen dat vleermuizen in de spouw worden ingesloten. Het verlies aan verblijfplaatsen moet gecompenseerd worden door het aanbieden van duurzame ingebouwde voorzieningen of een andere vorm van na-isolatie toe te passen waarbij de spouw openblijft of door een aanpassing in het dak. In sommige situaties kun je alleen voor vloer- of glasisolatie kiezen. Als de gemeente geen informatie heeft over waar vleermuizen verblijven kan niet worden uitgesloten dat je met na-isolatie de wet gaat overtreden en mag zonder nader onderzoek en een vergunning de na-isolatie niet worden uitgevoerd.
Vleermuizen leven een verborgen leven. Dat betekent dat de meeste huiseigenaren helemaal geen weet hebben van het verblijf van vleermuizen tot er bij onderzoek een verblijf naar voren komt. Dat kan ook zomaar bij jou zijn. Het verborgen leven is ook een indicatie dat vleermuizen probleemloos kunnen samenleven met mensen. Wordt er tijdens een onderzoek geen vleermuis gevonden maar is er wel een geschikte verblijfplaats? Zorg ook dan voor vervangende verblijfplaatsen. Hiervoor zijn meerdere opties beschikbaar, bijvoorbeeld het openhouden van de spouw of het plaatsen van geschikte vleermuiskasten. Zonder maatregelen gaat de kostbare verblijfplaats definitief verloren.
De landelijke lijn Natuurvriendelijk Isoleren is een onderdeel van de korte termijn aanpak om te kunnen blijven isoleren en tegelijkertijd de natuur te beschermen. Een onderdeel van de werkwijze is het volgen van de natuurkalender. Dit houdt in dat in de kraamperiode tussen 1 april en 31 juli en de winterslaap tussen 1 november en medio maart geen isolatiewerkzaamheden mogen worden uitgevoerd, omdat beschermde dieren dan verstoord of gedood kunnen worden.
In de landelijke lijn zijn ook afspraken gemaakt over hoeveel woningen en gebouwen er in een gebied mogen worden geïsoleerd. Daarnaast worden per gemeente alternatieve verblijfplaatsen bepaald. Isolatiebedrijven zijn verplicht een training Natuurvriendelijk Isoleren te volgen en werkzaamheden moeten worden geregistreerd in een speciaal registratieplatform.
Meer informatie: www.natuurvriendelijkisoleren.nl
Het regelen van vleermuisvoorzieningen is een voorwaarde voor natuurinclusief isoleren. Welke vorm deze vleermuisvoorzieningen krijgen, is van diverse factoren afhankelijk. Overleg hierover met je ecologisch adviseur.
De Taskforce Natuurvriendelijk Isoleren is een samenwerking van de ministeries van BZK en LNV, de provincies, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de isolatiebranche en andere belanghebbenden. Binnen deze taskforce is er een aanpak voor de korte en de (middel)lange termijn vastgesteld. Voor de korte termijn gaat het om isoleren middels de werkwijze Natuurvriendelijk Isoleren en de inzet op het verkennen, onderzoeken en valideren van nieuwe opsporingsmethoden. Voor de (middel)lange termijn is als gezamenlijk einddoel afgesproken dat alle gemeenten in Nederland een soortenmanagementplan (SMP) laten opstellen.
De Zoogdiervereniging is één van de organisaties binnen de Taskforce Natuurvriendelijk Isoleren. Zij levert kennis over vleermuizen en denkt kritisch mee over noodzakelijke stappen om het proces van isoleren en bescherming van vleermuizen te kunnen laten samengaan.
Een manier om vleermuisbescherming en ruimtelijke ontwikkeling hand in hand te laten gaan is de ontwikkeling van gebiedsgerichte vergunningen op basis van een Soortmanagementplan (SMP). In plaats van dat allerlei partijen binnen een groot gebied, bijvoorbeeld de woningbouwcorporaties in een gemeente, onafhankelijk van elkaar natuuronderzoek laten doen voor hun ruimtelijke plannen, laat de gemeente een grootschalig onderzoek doen naar het voorkomen van vleermuizen binnen een groot afgekaderd gebied. Zo’n onderzoek kan een goed beeld geven van welke soorten in dat gebied voorkomen, en waar in dat gebied kritische verblijfplaatsfuncties aanwezig zijn. Vervolgens wordt in een Soortmanagementplan omschreven onder welke meestal proactieve (vaak ook natuurinclusieve) maatregelen, ruimtelijke ingrepen uitgevoerd mogen worden en vraagt de gemeente met dat SMP een gebiedsvergunning aan. Een woningcorporatie die met een plan van aanpak laat zien dat zij volgens het SMP gaan bouwen of renoveren, kan dan van de gemeente toestemming krijgen die renovatie onder de vlag van de gebiedsgerichte vergunning uit te voeren. Het parallel aan de looptijd van een SMP monitoren van de populatie in het gebied en het effect van de genomen maatregelen, maakt het mogelijk het Soortmanagementplan tijdig bij te stellen.