Informatie over vleermuizen en bouwontwikkelingen
Veel gestelde vragen
Bij alle handelingen waarvan je kunt vermoeden dat in een gebouw verblijvende vleermuizen daardoor gedood, verwond of verstoord kunnen worden, of waarbij de verblijfplaats wordt vernield, loop je risico de Omgevingswet te overtreden.
Voorbeelden van zulke handelingen in het kader van sloop-nieuwbouw / renovatie en na-isolatie zijn:
- het slopen van een gebouw of gebouwdeel, bijvoorbeeld om plaats te maken voor nieuwbouw;
- het renoveren of verbouwen van een gebouw of gebouwdeel, waarbij verblijfplaatsen van vleermuizen vernietigd worden, of zodanig wijzigen dat ze niet meer toegankelijk zijn voor vleermuizen. Bijvoorbeeld: het wijzigen van de bestemming, of het aanpassen of verwijderen van een ruimte waarin vleermuizen verblijven. Het verdwijnen of door aanpassingen ongeschikt of ontoegankelijk worden van typische verblijfplaatsen van vleermuizen, zoals spouwmuren, daken, zolders, dilatatiespleten en andere spleetvormige of holle ruimten;
- het na-isoleren van een gebouw, waardoor typische verblijfplaatsen van vleermuizen, zoals spouwmuren, daken, zolder, dilatatiespleten en andere spleetvormige of holle ruimten, ontoegankelijk worden, of opgevuld worden met isolatiemateriaal;
- handelingen waarbij een door vleermuizen gebruikte toegang tot een verblijfplaats (spouwmuur, dak, zolder, dilatatievoeg etc.) wordt afgesloten of ongeschikt wordt gemaakt.
Indien het gebouw / de gebouwen waaraan wordt gewerkt voor vleermuizen de functie van verblijfplaats heeft / hebben, bestaat er het risico dat:
- bij de werkzaamheden vleermuizen direct worden gedood of verwond.
- bij de werkzaamheden vleermuizen worden ingesloten en vervolgens in bijvoorbeeld een spouw of een dak doodgaan. Dit kan ook leiden tot geuroverlast.
- bij de werkzaamheden vleermuizen worden buitengesloten en gedwongen worden om een andere verblijfplaats te zoeken. Dit kan ook leiden tot het ongewenst opduiken van vleermuizen in woon- en werkruimten.
- vleermuizen door de werkzaamheden zodanig in hun gedrag verstoord worden, dat ze zich dat jaar niet meer kunnen voortplanten.
Dat betekent dat indien het gebouw een verblijfplaats van vleermuizen heeft, je met sloop, renovatie of na-isolatie het risico loopt dat je de Omgevingswet overtreedt.
Dat planten en dieren onder de Habitatrichtlijn en de Omgevingswet beschermd zijn, betekent dat je zorg in acht moet nemen voor deze in het wild levende planten en dieren, alsmede hun directe leefomgeving. Dit betekent dat als je handelingen wilt verrichten, waarvan je weet of kunt vermoeden dat ze schadelijk zijn voor mogelijk aanwezig natuurwaarden, je ervoor moet zorgen dat je weet welke natuurwaarden aanwezig zijn, en wat het effect van de ingreep op die natuurwaarden kan zijn (natuurtoets). Als er beschermende natuurwaarden aanwezig zijn, dien je de handelingen zo aan te passen dat overtreding van de verbodsbepalingen volledig voorkomen wordt. Als die alternatieve handelswijze niet mogelijk is, dan mag je alleen slopen, (ver)bouwen, renoveren, na-isoleren etc. als je daarvoor toestemming krijgt van het bevoegd gezag door een Omgevingsvergunning aan te vragen, of als je in aanmerking komt voor toepassing van een goedgekeurde gedragscode.
Er zijn veel soorten ruimtelijke ingrepen die een negatief effect kunnen hebben op vleermuizen en hun verblijfplaatsen. Naast het al genoemde slopen, bouwen, renoveren en na-isoleren, zijn dat bijvoorbeeld ook kap en onderhoud aan bomen, aanleg en verbreding van wegen, ontwikkeling van windparken en uitbreiding of aanpassing van kunstlicht. Tegelijkertijd komen sommige vleermuissoorten algemeen en wijdverspreid voor. Dat betekent enerzijds dat vleermuizen en hun verblijfplaatsen regelmatig bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, maar anderzijds ook dat er bij ruimtelijke ingrepen vaak beschermingsmaatregelen voor vleermuizen nodig zijn.
Om ruimtelijke ontwikkelingen makkelijker samen te laten gaan met natuurbescherming, is het soms mogelijk om met een door het bevoegd gezag goedgekeurde gedragscode te werken. Zo’n gedragscode beschrijft hoe in een bepaalde sector veel voorkomende ingrepen of werkzaamheden zo uitgevoerd kunnen worden, dat het aanvragen van een vergunning niet meer nodig is. In de gedragscode is omschreven welke beschermingsmaatregelen genomen moeten worden om te voorkomen dat bijvoorbeeld vleermuizen worden gedood, verwond of verstoord, en om tijdelijke en vervangende permanente verblijfplaatsen te bieden. Indien de ingreep, het uitvoeringskader en de gekozen beschermingsmaatregelen aan de gedragscode voldoen, is voor de uitvoering ervan geen vergunning nodig. Een veel gehoord misverstand ten aanzien van gedragscodes is dat er voor toepassing van een gedragscode geen vleermuisonderzoek nodig is. Aangezien een gedragscode meestal niet voor alle soorten van toepassing is, en ook niet voor alle typen verblijfplaatsen, is kennis van de in het plangebied aanwezige soorten en hun verblijfplaatsen vereist.
Een andere manier om vleermuisbescherming en ruimtelijke ontwikkeling hand in hand te laten gaan is de ontwikkeling van gebiedsgerichte vergunningen op basis van een Soortmanagementplan (SMP). In plaats van dat allerlei partijen binnen een groot gebied, bijvoorbeeld de woningbouwcorporaties in een gemeente, onafhankelijk van elkaar natuuronderzoek laten doen voor hun ruimtelijke plannen, laat de gemeente een grootschalig onderzoek doen naar het voorkomen van vleermuizen binnen een groot afgekaderd gebied. Zo’n onderzoek kan een goed beeld geven van welke soorten in dat gebied voorkomen, en waar in dat gebied kritische verblijfplaatsfuncties aanwezig zijn. Vervolgens wordt in een Soortmanagementplan omschreven onder welke meestal proactieve (vaak ook natuurinclusieve) maatregelen, ruimtelijke ingrepen uitgevoerd mogen worden en vraagt de gemeente met dat SMP een gebiedsvergunning aan. Een woningcorporatie die met een plan van aanpak laat zien dat zij volgens het SMP gaan bouwen of renoveren, kan dan van de gemeente toestemming krijgen die renovatie onder de vlag van de gebiedsgerichte vergunning uit te voeren. Het parallel aan de looptijd van een SMP monitoren van de populatie in het gebied en het effect van de genomen maatregelen, maakt het mogelijk het Soortmanagementplan tijdig bij te stellen.
De term Natuurinclusief houdt in dat in de uitvoering van een ruimtelijke ingreep maximaal de kans wordt gegrepen om ook leefgebied voor dieren en planten te creëren of te verbeteren. Natuurinclusief bouwen houdt bijvoorbeeld in dat een woningcorporatie overal waar dat in haar project voor nieuwbouw of renoveren mogelijk is, duurzame verblijfplaatsen voor gebouwbewonende vleermuizen (en bijvoorbeeld huismus en gierzwaluw) inbouwt en de omgeving met natuurlijk groen inricht. Dus ook waar deze soorten voorheen mogelijk nog niet voorkwamen. De natuurinclusieve aanpak wordt steeds vaker toegepast ter stimulering van biodiversiteit en stadsnatuur, zonder dat het voor een ontheffing of gedragscode nodig is. Met een groot en duurzaam aanbod van verblijfplaatsen en leefgebied worden deze soorten minder kwetsbaar voor ruimtelijke ingrepen. Meer informatie over Natuurinclusief Bouwen en Renoveren vind je op Bouwnatuurinclusief.nl.
De Omgevingswet geldt voor iedereen. Er is geen verschil tussen de toepassing van de wet bij de grootschalige verbouwing, renovatie of na-isolatieprojecten van een projectontwikkelaar of woningcorporatie en de toepassing ervan bij een verbouwing, renovatie of na-isolatieklus van een particulier bij zijn eigen woning. Echter, waar de kosten van een tijdig natuuronderzoek en ontheffingsaanvraag in een grootschalig project in verhouding staan tot de totaalkosten van zo’n project, is die verhouding bij veel particuliere ingrepen nogal scheef. Vooral bij relatief kleine ingrepen, zoals het plaatsen van een dakkapel, een dak- en/of gevelrenovatie, of het laten na-isoleren van de woning, kunnen de kosten van een natuuronderzoek en ontheffingsaanvraag boven die van de werkzaamheden zelf uitstijgen. Vooral wanneer je, zoals bij na-isolatie, gebruik maakt van een stimuleringsregeling en je dus weinig zelf hoeft te investeren. Er gaan steeds meer stemmen op voor een regeling voor dit soort ingrepen door particulieren. Zo’n regeling zou uit de volgende drie elementen kunnen bestaan:
- Maatregelen om te voorkomen dat bij de ingreep mogelijk aanwezige vleermuizen worden gedood of verwond.
- Het inbouwen van één of meerdere kasten voor vogels en/of vleermuizen.
- Ondersteuning voor particulieren die bereid zijn om een groot aantal nestkasten, of grote vleermuiskraamkasten in te bouwen, bijvoorbeeld waar dat vanwege al aanwezige broedkolonies, kraam- of winterverblijfplaatsen gewenst is.
Ad. 1. Maatregelen voor particulieren om te voorkomen dat bij de ingreep mogelijk aanwezige vleermuizen worden gedood of verwond
- Werken buiten de meest kwetsbare perioden: kraamtijd en winterslaap.
Als particulier weet je vaak helemaal niet of er vleermuizen in je spouwmuur, dak of achter een boeiboord verblijven. Door buiten de kraamtijd te werken, voorkom je in ieder geval dat groepen vrouwtjes en hun jongen gedood worden. Door niet in de winterperiode te werken, voorkom je dat vleermuizen door hun winterslaap niet op tijd kunnen wegkomen en bij de werkzaamheden omkomen. Buiten deze perioden is de kans dat er grote aantallen vleermuizen in je huis verblijven klein. Om toch zeker te weten of er nog dieren zitten kun je -aan de kant waar je de volgende dag wilt gaan werken- 's avond vanaf zonsondergang kijken of er vleermuizen uitvliegen.
- Bekende verblijfplaatsen van vleermuizen behouden.
Mogelijk weet je, of vermoed je al dat je woning onderdak biedt aan vleermuizen. Bijvoorbeeld omdat je ze een keer hebt zien uitvliegen vanuit een muur of het dak, of omdat je af en toe buiten op je raam of vensterbank of op zolder poepjes van vleermuizen hebt zien liggen. Het kan dan handig zijn om te weten om welke vleermuissoort het gaat en om hoeveel dieren. Vaak kan een regionale of provinciale vleermuiswerkgroep je daarbij helpen en adviseren wat je wanneer moet doen om de vleermuizen zo min mogelijk te schaden. Misschien is het ook wel mogelijk de verblijfplaatsen bij de ingreep te behouden. Hoe beter we begrijpen waar en waarom de vleermuizen bij je inwonen, hoe beter de vervangende verblijfplaatsen daarop aangepast kunnen worden. Vraag je dan eerst af of het misschien mogelijk is om de ruimte (spouw, ruimte onder dakpannen, ruimte achter boeibord) en de opening(en) waaruit de vleermuizen komen te behouden. Vaak is dat eenvoudiger dan vleermuiskasten inbouwen. Als dat niet kan dan is de locatie waar de dieren uitvliegen wel een goede plek om een vleermuiskasten in te bouwen of op te hangen.
Ad 2. Het inbouwen van één of meerdere kasten voor vleermuizen.
Bouw, waar dat in je woning goed kan, kasten voor vleermuizen in, ook al weet je niet zeker of er vogels / vleermuizen in je huis verblijven. Voorbeelden daarvan vind je in deze gratis te verkrijgen folder, op de website Bouwnatuurinclusief.nl en de Checklist Groen Bouwen. Als inbouwen lastig of niet mogelijk is, dan kun je één of meerdere grote vleermuiskasten aan je gevel plaatsen of een mooi boeiboord voor vleermuizen maken. Je wordt er zeker vrolijk van. Vraag zeker ook bij je gemeente of woningbouwvereniging of zij een regeling hebben om je hierbij financieel of praktisch te helpen (zie ook Ad. 3).
Ad 3. Ondersteuning voor particulieren bij natuurinclusief bouwen.
Steeds meer gemeenten starten projecten voor Natuurinclusief Bouwen of hebben een Soort Management Plan voor pro-actieve vleermuisbescherming. Natuurinclusief Bouwen houdt in dat overal waar dat kan er bij nieuwbouw en renovatie voorzieningen voor gebouwbewonende vogels en vleermuizen worden ingebouwd. Een gemeente met een Soortmanagement Plan (SMP) heeft in alle wijken onderzoeken laten uitvoeren naar het voorkomen van vleermuizen. Zij kan je vertellen welke soorten in jouw omgeving voorkomen en voor welke soorten je het best maatregelen kunt toepassen. Voorbeelden van gemeenten met zo’n SMP zijn Tilburg, Utrecht & Amersfoort.
Gemeenten die zich actief inzetten zijn op het gebied van Natuurinclusief Bouwen zijn bijvoorbeeld: ’s-Hertogenbosch, Breda, Eindhoven, Tilburg & Helmond De provincies Overijssel en Noord-Brabant zetten zich in voor de promotie van Natuurinclusief Bouwen in alle gemeenten. Gemeenten en provincies met SMP’s of Natuurinclusief Bouwen hebben soms ook stimuleringsregelingen (financiering) beschikbaar.
Wanneer je, samen met andere particulieren, deelneemt aan een project waarin bijvoorbeeld meerdere woningen in je buurt worden na-geïsoleerd, dan kun je ook gezamenlijk bij de uitvoerder, subsidieverlener (gemeente of energiemaatschappij), of de gemeente vragen om natuurinclusieve maatregelen voor vogels en vleermuizen.
De onderstaande folders en brochures helpen u verder op weg naar een natuurinclusieve oplossing:
- Pakket: Factsheets Stadsnatuur en Natuurinclusief Bouwen (pdf)
- Factsheet stadsnatuur - Verlichting (pdf)
- Factsheet stadsnatuur - Bedrijventerreinen (pdf)
- Factsheet stadsnatuur - Gewone dwergvleermuis (pdf)
- Factsheet stadsnatuur - Groenstructuren (pdf)
- Factsheet stadsnatuur - Laatvlieger (pdf)
- Factsheet stadsnatuur - Parken, landgoederen en stadsbossen (pdf)
- Factsheet stadsnatuur - Gewone grootoorvleermuis (pdf)
- Factsheet stadsnatuur - Na-isolatie (pdf)
- Factsheet stadsnatuur - Meervleermuis (pdf)
- Factsheet stadsnatuur - Nieuwbouw (pdf)
- Folder Verbouwplannen (aanvraag folder)
- Toolbox Natuurinclusief Bouwen (website)
- Checklist Groen Bouwen (website)
- KAN-Brochure Nestkastjes in de nieuwbouw (website)
- Folder vleermuisvriendelijk bouwen (pdf) / Brochure building batfriendly (English) (pdf)