Informatie over data
Veel gestelde vragen
Om te weten hoe het met de wilde zoogdieren in een land gaat en te bepalen wanneer er extra bescherming nodig is om uitsterven te voorkomen. En om te weten of gevoerd beleid effectief is.
De Zoogdiervereniging heeft verschillende meetnetten om populaties van wilde zoogdieren te monitoren en data te verzamelen. Voor elk meetnet geldt dat data altijd gestructureerd verzameld wordt via vaststaande protocollen. Ook moeten de uitkomsten onafhankelijk kunnen worden gecontroleerd.
• De Zoogdiervereniging coördineert binnen het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) de zoogdier-meetprogramma’s.
• De Zoogdiervereniging beheert het Wolvenmeldpunt.
• De Zoogdiervereniging volgt de Noordse Woelmuis op landelijke schaal (inclusief Natura2000 gebieden), de bever in Gelderse Natura2000 gebieden en verschillende vleermuissoorten in diverse gemeentes.
De manier van monitoren is afhankelijk van de vraag (of vragen) die beantwoord moet worden (het zogenaamde meetdoel). De meest effectieve manier van monitoren hangt daarnaast ook af van de ecologie van de te monitoren soorten. Daarom is bijvoorbeeld soortenkennis onontbeerlijk voor monitoring.
In Nederland gebruiken we hiervoor meestal twee methoden: De Rode Lijst en de Staat van Instandhouding.
De Rode Lijst geeft aan hoe goed of slecht een soort het doet en concentreert zich op populatiegrootte, trend en verspreiding. Om ontwikkelingen/trends duidelijk te maken wordt het jaar 1950 als referentiemoment gebruikt. Je zou de Rode Lijst kunnen beschouwen als een maat voor de afstand tot uitsterven. De Rode Lijst wordt in de regel eens in de tien jaar vastgesteld door het Ministerie van LNV op basis van een adviesrapport waarin de Rode Lijst status van een soort wordt onderbouwd op basis van data (trends in aantal en verspreiding).
Op de Habitatrichtlijn staan Europees beschermde soorten, die op Europees niveau bescherming nodig hebben om een duurzame toekomst voor de soort te waarborgen. De mate van bescherming is van zeer streng naar minder streng. Als maatstaf hoe met het een soort gaat en wanneer het ‘goed genoeg’ is gebruikt de habitatrichtlijn de Staat van Instandhouding. In 1994 is de Habitatrichtlijn vastgesteld. Dat jaartal geldt daarom in de regel als het moment waarna het niet slechter met een soort mag gaan: het verslechteringsverbod.
Data op landelijk niveau kan soms gebruikt worden op regionaal of lokaal niveau. Per situatie moet gekeken worden of de beschikbare data valide is of niet. De data dient dan ‘representatief’ te zijn voor dat schaalniveau.
De Zoogdiervereniging staat open voor alle beschikbare data en juicht het toe dat meer organisaties hun data delen. De data moeten wel volgens een goedgekeurd protocol zijn verzameld en gevalideerd kunnen worden. Op die manier kan een statistisch correcte methode voor de trendberekeningen worden gevolgd. De Zoogdiervereniging werkt voor het bepalen van trends samen met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Voldoet data niet aan de vereisten dan kan een trend niet volgens een ‘evidence based’ wijze worden berekend en zal een trend niet worden gebruikt.
Evidence based houdt in dat conclusies getrokken worden op basis van objectieve gronden en informatie. Daarmee kunnen verschillende (maatschappelijke) belangen, met verschillende effecten op soorten, worden afgewogen. Daarnaast kunnen analyses herhaald worden als er nieuwe technieken of inzichten voorhanden komen. Het maakt het ‘leren’ mogelijk.
Iedereen kan meedoen en wordt opgeleid. Afhankelijk van het meetproject worden bepaalde eisen aan kennis, ervaring en inzet gesteld. Daarnaast zijn deze waarnemers veelal al jaren bezig en is een groot deel ook werkzaam binnen het professionele werkveld. Alle meetprogramma’s van het NEM geven training en opleiding en deelnemers hebben toegang tot naslagwerken. Bij alle NEM meetprogramma’s vindt (al dan niet steekproefsgewijs) validatie van de data zelf plaats en worden opvallende/opmerkelijke resultaten gecontroleerd. Daarnaast worden ook andere signalen uit het werkveld en de maatschappij in de gaten gehouden. Zijn hier significante verschillen merkbaar ten opzichte van de data uit de meetprojecten dan wordt gezocht naar de reden. Dit betekent dat de data dus ook worden beschouwd in het licht van andere informatie.
Daar waar populatiemonitoring zich richt op hoe een soort er voor staat, richt effectmonitoring zich op een effect op (een deel van de) populaties / soorten. Meestal betekent dit dat verschillende situaties op zo’n manier met elkaar worden vergeleken dat conclusies over de effectiviteit van een maatregel kunnen. Voorbeelden zijn ‘Before-After’ vergelijkingen of beter ‘Before-After-Controle-Impact’ vergelijkingen.