Boomholtes en vleermuizen: onderzoek en alternatieven

Mopsvleermuizen onder boomschors
Mopsvleermuizen onder boomschors (Bron: Christian Giese)

Voor boombewonende vleermuissoorten zijn boomholtes van levensbelang. Maar wanneer is een boomholte wel of niet geschikt als verblijfplaats? Hoe zinvol is de huidige onderzoeksmethodiek als het gaat om het aantonen van de aan-/afwezigheid van verblijfplaatsen in bomen? En hoe kunnen geschikte alternatieve verblijfplaatsen geboden worden?

Berk met holte
Berk met holte (Bron: David Brouwer)

Het belang van boomholtes

Bomen bevatten een walhalla aan nest- en verblijfplaatsen in de vorm van holtes en spleten voor vogels, insecten, schimmels en zoogdieren zoals boommarters, eekhoorns en boombewonende vleermuizen. In dit bericht kijken we naar vleermuizen die deze holtes in bomen gebruiken als verblijfplaats. Veel vleermuissoorten zijn gedurende verschillende levensfases geheel afhankelijk van deze boomholtes. Holtes in deze bomen kennen een uniek microklimaat (temperatuur en luchtvochtigheid). Externe, kunstmatige voorzieningen zoals vleermuiskasten kunnen dit microklimaat tot op heden nog niet goed (genoeg) benaderen. Daarom kunnen dergelijke voorzieningen niet als  alternatieve verblijfplaats worden ingezet.

Wanneer is een boomholte geschikt?

Ondanks de grote ecologische waarde worden helaas nog veel holtebomen gekapt. De Omgevingswet schrijft voor dat er voor het kappen eerst een quickscan en eventueel aanvullend onderzoek moet worden uitgevoerd. Hierbij komen echter verschillende problemen om de hoek kijken.Allereerst blijkt het lastig om vanaf de grond alle holtes in een boom waar te kunnen nemen. Kleine, potentiële invliegopeningen op grote hoogte of ruimte achter loszittend schors kunnen gemakkelijk worden gemist. En als er wel holtes worden waargenomen, bevatten quickscan-rapportages vaak specifieke argumenten om aan te geven waarom een holte niet geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen. Uit praktijkervaringen in binnen- en buitenland blijkt echter dat de veel argumenten niet opgaan. Voorbeelden van argumenten die niet kloppen zijn:

  • ‘Alleen boomholtes die naar boven zijn ingerot, zijn geschikt als verblijfplaats.’
  • ‘Boomholtes lager dan 3m zijn niet geschikt als verblijfplaats.’
  • ‘Bij een verblijfplaats zijn altijd gebruikssporen in de vorm van uitwerpselen, meststrepen, en/of vetvlekken aanwezig.’
  • ‘Het microklimaat achter loszittend boomschors is niet stabiel genoeg voor een verblijfplaats.’
De rosse vleermuis is in Nederland vooral bekend als een bewoner van boomholten.
Roepende rosse vleermuis (Bron: Erik Korsten)

Is het huidige aanvullend ecologisch onderzoek wel zinvol?

Bij een voorgenomen bomenkap wordt voor boombewonende vleermuissoorten conform het Vleermuisprotocol met een bat-detector onderzoek gedaan. Hiervoor worden veelal vier bezoeken uitgevoerd, waarvan twee in de kraamperiode en twee in de paarperiode om verblijfplaatsen vast te stellen dan wel uit te sluiten. Bij hoge uitzondering wordt er ook in de winterperiode een fysieke inspectie met endoscoop uitgevoerd.

Uit (nog te publiceren) onderzoek in het Verenigd Koninkrijk blijkt echter dat de kans om vleermuizen of uitwerpselen aan te treffen in holtes waarvan bekend was dat die fungeren als verblijfplaats zeer laag is. Ook blijkt dat de kans groot is dat een willekeurige boomholte gedurende één of meerdere periodes in een jaar wordt gebruikt als verblijfplaats. Voor het met voldoende zekerheid vaststellen van de aanwezigheid van vleermuizen in holtes is dus een grote onderzoeksinspanning noodzakelijk.

De in Nederland veelal geleverde onderzoeksinspanning om verblijfplaatsen bij bomen uit te kunnen sluiten, voldoet bij lange na niet. Dit is niet vreemd, kijkend naar de ecologie van boombewonende vleermuissoorten. Soorten als rosse vleermuis kunnen iedere 2 á 3 dagen wisselen van verblijfplaats en van watervleermuis is bekend dat deze binnen één jaar wel van tientallen verschillende bomen gebruik kan maken als verblijfplaats. Al die verblijfplaatsen tezamen vormen een heel netwerk waarvan elke plek een belangrijke schakel vormt.

Bij een standaard ecologisch onderzoek kunnen verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen gemakkelijk worden gemist. Dat maakt het ook veel moeilijker het netwerk aan verblijfplaatsen waar vleermuizen gebruik van maken in beeld te krijgen. Daarnaast speelt mee dat als een onderzoek aantoont dat een holte niet in gebruik is (geweest), dit niets zegt over toekomstig gebruik. Door het afnemende aanbod en het mogelijk geschikter worden van de holte kan deze later alsnog gebruikt gaan worden.

Mopsvleermuis tussen boomschors
Mopsvleermuis tussen boomschors (Bron: Christian Giese)

Onderzoek met wildcamera’s

In het Verenigd Koninkrijk zijn recentelijk zeer goede ervaringen opgedaan met het gebruik van wildcamera’s om verblijfplaatsen bij boomholtes vast te stellen. Daarbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat het in sommige situaties niet altijd mogelijk is om bij iedere boomholte een wildcamera te plaatsen.

Alternatieve verblijven in bomen

Er wordt in Nederland gelukkig al steeds meer toegewerkt naar het ouder en diverser laten worden van een bos waardoor er in de toekomst meer holtes in bomen zullen ontstaan. Het is daarom goed om te onderzoeken hoe we soorten die van holtes in bomen afhankelijk zijn nog beter kunnen faciliteren. Omdat bekend is dat het microklimaat in vleermuiskasten dusdanig anders is dan het microklimaat in boomholtes, wordt er in het Verenigd Koninkrijk veel geëxperimenteerd met uitgezaagde, ‘kunstmatige’ boomholtes in levende bomen. De eerste resultaten zijn zeer hoopgevend (zie https://www.batlicence.co.uk/bat-roost-creation/). Op het moment van schrijven wordt ook in Nederland door Faunus Nature Creations, in samenwerking met een boomtechnicus, onderzoek gedaan naar de effectiviteit van dergelijke ‘kunstholtes’ voor vleermuizen en de effecten op de boom zelf.

Gewone grootoorvleermuis in boomholte
Gewone grootoorvleermuis in boomholte (Bron: Wiegert Steen)

Hoe nu verder?

Het is duidelijk dat er voor onderzoek naar vleermuizen en boomholtes en beheer van bos en bomen nog grote winst te behalen valt. Een volgend voorstel wordt gedaan:

  • Als een boom niet goed vanaf de grond te inspecteren valt, dient er vanuit te worden gegaan dat er geschikte holtes op de niet te inspecteren delen aanwezig zijn.
  • Het is belangrijk dat de misvattingen waarom aanwezige boomholtes niet geschikt zouden zijn als verblijfplaats, zo spoedig mogelijk de wereld uit worden geholpen.
  • Er moet meer ingezet worden op behoud van holtebomen en als dat niet kan, gekeken worden of van de boom het gedeelte met holtes behouden kan blijven of dat de boom geheel verplant kan worden.
  • De huidige onderzoeksmethodieken in protocollen voor het aantonen van de aan-/afwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in bomen moeten heroverwogen worden.
  • Het pro-actief faciliteren van een variatie van kwalitatief goede verblijfplaatsen (bijv. het stimuleren van meer diverse, ouder wordende bossen, uitgezaagde kunstholtes, andere duurzame voorzieningen etc. ) kan bijdragen aan het verdwijnende aanbod van voor vleermuizen (en andere soorten) geschikte boomholtes.
  • Meer inzetten op het verleggen van wandelpaden zodat oude bomen waarbij een valrisico is kunnen blijven staan.
  • Het laten staan van de stam nadat een boom is afgestorven. (Zie ook bericht over de ontdekking van een kraamkolonie ruige dwergvleermuizen op een landgoed van Natuurmonumenten)