Onzichtbare natuur wordt niet gezien

De natuurstudie in Nederland is booming. In de eerste plaats door moderne citizen science, maar ook door de wettelijke noodzaak voor informatie over beschermde soorten. Helaas blijft onbekend ook onbemind en vooral een probleem voor soort en maatschappij. Herman Limpens van de Zoogdiervereniging roept op om dit samen op te lossen.

Weten wat waar zit

Waar komt een soort voor? En wat doet ie daar? Is het een groeiplaats, of een kraamverblijfplaats? Al jaren fascineren deze vragen biologen en mede door deze vragen hebben we een ontwikkeling doorgemaakt van papieren waarnemingsformulier en notering op 5x5 km-hok niveau, naar digitale invoerportalen en opslag van de puntlocatie met GPS-coördinaat. Deze opslag hebben we in Nederland een gemeenschappelijke database: de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Met meer dan 100 miljoen waarnemingen, een enorme bron aan informatie.

Wanneer we in een project, op het niveau van de MER, of toetsing voor de Wet natuurbescherming, vragen welke (beschermde) soorten er voorkomen, dan kijken we eerst in de NDFF. Ook wanneer we een verspreidingsatlas willen maken, dan gebruiken we de NDFF.
In praktische zin zijn het de databases van de soortenorganisaties die worden gebruikt als belangrijke bron. Data van specifieke inventarisatie of monitoring projecten maar ook losse waarnemingen komen samen in de NDFF.

Foto: Geheimhouding van resultaten bemoeilijkt de uitvoering van natuurtoetsen voor andere windparken (Foto: Erik Korsten)

Weten wat we niet weten

Een belangrijke vraag is echter, “wat zit er in de NDFF, en wat niet?” Of anders gezegd, “welke gegevens en informatie is zichtbaar, en welke niet?”. In de praktijk komen namelijk veel data, bijvoorbeeld door groene adviesbureaus verzameld voor toetsingen of passende beoordelingen, niet in de NDFF terecht. Soms wil de opdrachtgever het niet. Soms mag het pas nadat het project is afgerond. Het wordt gezien als gevoelige informatie. Soms wil een opdrachtgever er niet voor betalen en heeft het advies bureau geen tijd of geld om het zelf in te voeren. Een partij zoals Rijkswaterstaat – overheid – laat het toevoegen van aan de NDFF juist onderdeel zijn van de opdracht. De ontwikkelaars van windenergie zijn juist heel gesloten. Bijvoorbeeld welke risicosoorten er rondvliegen wordt niet gedeeld, en resultaten van slachtofferonderzoek na realisatie van de turbines al helemaal niet.

Niveaus van ontbrekende informatie

Kwalitatief zijn er verschillende niveaus van ontbreken van data of informatie die er in feite wel is, die ook kan leiden tot verschillende niveaus van risico voor soorten of de planontwikkeling.
Basaal is het ‘voorkomen’ van een soort. Stel dat een soort feitelijk wel voorkomt op een locatie en in de ruimere omgeving, maar dat dit niet in de NDFF bekend is. De kans dat de soort vervolgens gevonden wordt in het plangebied is dan kleiner. Als het ontbreken van de soort in de NDFF wordt vertaald naar “niet verwacht”, wordt eventueel nader onderzoek vaak ook niet op die soort gericht. Wordt de soort wel gevonden, dan is het zonder data uit de omgeving moeilijker in te schatten hoe belangrijk de locatie is in relatie tot de ruimere omgeving.

Ook de specifieke functie(s) die een gebied/locatie voor de soort zou kunnen vervullen worden moeilijker herkend. Jagen er nu alleen laatvliegers in die te slopen manege, of wonen ze er ook? Vervolgens blijven ook nieuwevormen van ‘soort x functie–combinaties’ onbekend. Dat heeft tot gevolg dat zo’n combinatie ook in andere gebieden minder makkelijk wordt herkend. Moet ik nou wel of niet alert zijn op een verblijfplaats van watervleermuizen in een brug, een verblijfplaats van rosse vleermuizen in een gebouw of een kraamverblijf van gewone dwergvleermuizen in een boom?

Van baardvleermuizen is nog zo weinig bekend dat iedere beschikbare zomerwaarneming direct bedraagt aan een betere toepassing van de wettelijk bescherming in natuurtoetsen. (foto: Erik Korsten / Kaart: NDFF Verspreidingsatlas).

Samen kiezen voor objectieve data en informatie

Voor de juiste beoordeling van potentiële effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op soorten, is het van belang wél over die informatie te kunnen beschikken. Data maken het mogelijk goed in te kunnen schatten wat er aan de hand is. Dat leidt tot minder aannames en worst case benaderingen.
Ecologische data en projectontwikkeling zijn een complexe business. We kennen de ecologie van soorten en dosis-effect-relaties niet 100%. Er zijn mensen zijn die het stil houden van de aanwezigheid van soorten voor hun eigen belang misbruiken. Anderen blazen het belang van de aanwezigheid een soort juist op. Dit leidt tot risico’s voor de soort en/of het planproces. Daarom roep ik projectontwikkelaars en adviesbureaus op tot openheid en invoeren van data. We moeten niet bang zijn dat data verkeerd gebruikt worden en daarom informatie geheimhouden. De risico’s die er zijn, worden juist in stand gehouden doordat nieuwe kennis en informatie niet verwerkt kan worden. De belanghebbenden moeten samen staan voor objectieve op data gebaseerde afwegingen. Als er een negatief effect is, zouden alle partijen, projectontwikkelaars, overheden, soortenbeschermers en burgers, dat moeten willen weten, en samen een oplossing verzinnen. We hebben dus een gedeeld belang in het verbeteren van objectieve kennis. Als er geen effect is, dan is er geen effect. De verspreidingsgegevens en informatie van inventarisatierapporten of slachtofferonderzoek, net zoals van oordelen over potentiële effecten, moeten we dus vooral niet laten verstoffen in een la. Met zichtbare data, toegankelijke databases en openbare rapporten zetten alle partijen een stap vooruit.

Auteur: Herman Limpens, Zoogdiervereniging
Foto's: Erik Korsten, Zoogdiervereniging
Kaarten: NDFF Verspreidingsatlas.