Wilde kat

De wilde kat (Felis silvestris) lijkt op een cyperse huiskat, maar is zwaarder gebouwd. Hij heeft ook een langere vacht, waardoor hij forser lijkt. De staart is dik, door de lange beharing, en heeft een stomp, zwart uiteinde en 3-5 los van elkaar staande, zwarte ringen. Over de rug loopt een smalle donkere streep (de aalstreep), die pas na de schouders begint en op de staartwortel al weer eindigt. In Nederland is de wilde kat rond de eeuwwisseling weer teruggekeerd. Er heeft zich sindsdien een kleine populatie opgebouwd in Zuid-Limburg.
Uiterlijke kenmerken
De wilde kat lijkt op een cyperse huiskat, maar is zwaarder gebouwd, met plompe, dikke poten en een massieve brede snuit met lange snorharen. Hij heeft ook een langere vacht, waardoor hij forser lijkt. Zijn vacht is crème tot okergeel, met op de rug en flanken een aantal vage grijze strepen. Deze zijn in de zomervacht en bij juveniele dieren contrastrijker, waardoor ze dan meer op cyperse katten lijken. Op zijn kop en poten heeft de wilde kat enkele duidelijker zwarte strepen. De staart is dik, door de lange beharing, en heeft een stomp, zwart uiteinde en 3-5 donkere ringen. Over de rug loopt een smalle donkere streep (de aalstreep), die pas na de schouders begint en op de staartwortel eindigt. Omdat deze streep niet doorloopt over de bovenzijde van de staart, zijn de staartringen niet met elkaar verbonden. De onderzijde van de achtervoeten is alleen vooraan donker (of zwart), bij een cyperse huiskat is de gehele onderzijde, tot aan de hiel, donker. Meestal is er een klein wit vlekje aanwezig in de zwarte beharing van de onderkant van de voeten, tussen de tenen en de zool.
De ogen zijn groen tot geelgroen, de oren zijn klein en de neusspiegel is altijd vleeskleurig.
Afmetingen
Lengte kop-romp: vrouwtje 44-67 cm, mannetje 46-78 cm
Lengte staart: 25-35 cm, maximaal 50 % van de lichaamslengte
Gewicht: mannetje 3-6,5 kg, vrouwtje 2,3-4,8 kg
Het mannetje is groter dan het vrouwtje.
Gelijkende soorten
Cyperse huiskatten hebben een slankere kop en poten. De tekening op de vacht is doorgaans duidelijker dan bij de wilde kat. Een belangrijke verschil met de wilde kat is de donkere aalstreep, die bij cyperse huiskatten over de bovenzijde van de staart doorloopt. Daardoor zijn de ringen op de staart (indien aanwezig) met elkaar verbonden. De staart van een huiskat is ook dunner dan die van een wilde kat.
Habitat
De wilde kat komt in West- en Midden-Europa vooral voor in landschappen met uitgestrekte, oude, structuurrijke eiken-, beuken- of gemengde loofbossen, afgewisseld door (muizenrijke) open gebieden. Vanuit het bos bezoeken wilde katten naburige graslanden, kapvlaktes en beekdalen, vooral voor het bemachtigen van voedsel. In gebieden met een sneeuwhoogte van meer dan 20 cm, zoals hooggebergten, ontbreekt hij. De hoogste dichtheden worden gevonden in heuvelland tot 500 m. In landen rond de Middellandse Zee komt hij ook voor in maquis (vegetatie met veel struiken op droge, rotsachtige bodem).
Leefwijze
De wilde kat is een zeer schuw dier dat solitair leeft, maar leefgebieden van mannetjes en vrouwtjes overlappen. Het is een echt nacht- en schemeringdier. Op zonnige dagen in de winter en herfst jaagt of zont hij ook wel overdag. Maar meestal rust de wilde kat overdag. Vaak ligt hij dan onder een struik of op een tak of, vanwaar hij de omgeving kan overzien. Bij regen en mist vertoont de wilde kat weinig activiteit en in de winter mijdt hij koude noord- en oosthellingen. Vooral voor het bemachtigen van zijn voedsel bezoekt hij ook meer open terreinen. Een wilde kat kan zwemmen, maar doet het niet graag. Hij kan goed sluipen, sprinten en klimmen.
Voedsel
Wilde katten eten voornamelijk dierlijk voedsel. Ze bespringen hun prooi vanuit een hinderlaag, besluipen hem of verrassen hem met een korte sprint. Ze achtervolgen hun prooi echter nooit. De prooien bestaan vooral uit ware muizen, woelmuizen, konijnen, spitsmuizen en vogels. Maar ook hagedissen, amfibieën, sprinkhanen en mei- en junikevers worden gegeten. Incidenteel vangt de wilde kat reekalfjes. Daarnaast eet hij ook vissen, die hij vangt door ze uit het water te slaan, vaak vanaf een uitkijkplek bij een hindernis voor vissen. Soms eet hij gras en varenloof, dat hij als proppen weer uitbraakt, waarschijnlijk om zich te ontdoen van haren in de maag. Wilde kat eten soms vers aas. In de herfst vormen wilde katten een vetlaag als reservebrandstof om de koudste winterperioden te doorstaan.
Territorium en leefgebied
Mannetjes van de wilde kat zijn vaak nomadisch. Vrouwtjes zijn meer plaatsgebonden en kunnen territoriaal gedrag vertonen, vooral in de kern van hun leefgebied. Het territorium wordt gemarkeerd met krabsporen, waarbij er uit klieren aan de voeten geurstoffen vrijkomen. Leefgebieden zijn meestal tussen de 60 en 350 hectare groot, afhankelijk van het voedselaanbod. Vrouwtjes hebben kleinere leefgebieden dan mannetjes, jonge dieren leiden vaak een zwervend bestaan. Optimale habitats in de Eifel hebben een populatiedichtheid van 2 tot 5 wilde katten per 1000 ha.
Verblijfplaats
De wilde kat gebruikt als schuilplaats en plek voor de jongen boomholtes, rotsspleten, oude dassen-, vossen- of konijnenholen, hooibalen en holtes onder houtstapels of boomwortels. Ook hoogzitten van jagers zijn geliefde rustplaatsen. Daarnaast rust de wilde kat overdag onder struiken of op takken of rotspunten, die als uitzichtspunt fungeren.
Voortplanting
De bronsttijd of ranstijd van wilde katten valt in januari-maart. Soms is er in de zomer nog een tweede bronstperiode, als de eerste worp is mislukt. Wilde katten nemen tijdens hun eerste winter al deel aan de voortplanting, ook al zijn ze pas met twee jaar geheel volgroeid. Na een draagtijd van 9 tot 10 weken worden er in de regel 3 tot 4 jongen geboren. De jongen komen ter wereld op een beschutte, droge plek. Dit kan een rotsspleet zijn, een plek onder een oude takkenbos of onder laaghangende sparrentakken, een boomholte of een ruimte onder een omgevallen boom.
De moeder heeft dan een voedselvoorraad aangelegd, zodat ze de pasgeboren jongen niet lang alleen hoeft te laten. Na 4 tot 5 weken verhuist de moeder de jongen naar een plek vlakbij de foerageerplaatsen, vaak een oud dassen- of vossenhol. Als de jongen 10 weken oud zijn, gaan ze mee op voedseltocht en na 5 maanden zijn ze zelfstandig. De jongen spelen in de omgeving van het hol op vaste plekken, zoals een speelboom. Bij het leren klimmen en bespringen van deze speelbomen, verdwijnt het mos en schors aan de voet van de boom, wat nog lang zichtbaar blijft.
Leeftijd
Wilde katten worden in de natuur ca. 10 jaar oud. De maximale leeftijd is 21 jaar.
In het verleden werd de wilde kat door de mens als ongedierte beschouwd en zwaar vervolgd, waardoor het voortbestaan in veel gebieden werd bedreigd. Wilde katten hebben, net als de meeste andere roofdieren, geen echte natuurlijke vijanden. Soms valt een jong dier ten prooi aan jachthonden, vossen of grote roofvogels. Kleine honden kan de wilde kat op afstand houden.
Verkeer is de belangrijkste doodsoorzaak, en vooral 's winters kan het zijn dat dieren sterven van de honger.
Wilde katten kruisen met verwilderde huiskatten waardoor de raszuiverheid en de gemiddelde grootte van deze diersoort kunnen afnemen.
Zicht
De wilde kat is schuw en moeilijk waar te nemen. De meeste kans op een waarneming heeft men in de zomer, 's ochtends vroeg of 's avonds, op muizenrijk grasland dicht bij bos.
Sporen
- Prooiresten
De prooiresten van wilde kat zijn vaak moeilijk te onderscheiden van die van andere roofdieren. Kleinere prooien gaan met huid en haar naar binnen. Grotere prooien eten ze tot het bot helemaal schoon. Ook bijt de wilde kat vaak de kop af van een grotere prooi om deze te verstoppen voor later. Van de kop worden meestal de tong en de hersenen gegeten. Resten van grotere prooien verstoppen ze soms onder de vegetatie of bedekken ze met blad of gras. - Krabsporen
De wilde kat markeert kruispunten van wissels en andere veel gebruikte plaatsen met krabsporen. Dit gebeurt vooral aan bomen en struiken met een zachte schors zoals vlier en jeneverbes. - Loopsporen
De prenten van een wilde kat zijn 3,5-4,5 cm breed en 4,0-4,5 cm lang, en gemiddeld ongeveer 1 cm groter dan die van de huiskat. De prent is iets langer dan breed. De voor- en de achtervoet hebben vier tenen en vertonen geen nagelafdruk. - Uitwerpselen
De uitwerpselen van een wilde kat zijn cilindrisch, met een gelijkmatig oppervlak en insnoeringen. Ze zijn 1-2 cm dik en 1,5-8 cm lang. De kleur is donker tot grijsgroen, bruin of donker tot lichtgrijs. Ze zijn zeer hard en bevatten haren, veer- of botresten. Vers ruiken ze scherp en onaangenaam. De wilde kat deponeert zijn uitwerpselen soms in een zelf geschraapt kuiltje, waarna hij ze met zand en urine bedekt. Ook worden de uitwerpselen op boomstobben, graspollen en langs wissels gedeponeerd om het activiteitsgebied te markeren. - Wildcamera's
Een gebied inventariseren op wilde katten kan met wildcamera’s of cameravallen, die worden getriggerd door beweging. Hiermee is onderzoek gedaan naar het voorkomen van de wilde kat in de Duitse Eifel en in het meest Zuid-Oostelijke punt van Nederland (het gebied tussen Epen en Vaals). Vlak voor elke camera werd een paaltje in de grond geslagen, waarop een lokstof werd gedruppeld die voor katten onweerstaanbaar is.
Geluid
De wilde kat maakt bij tevredenheid spinnende geluiden en laat bij alarm een korte huilende roep horen. In de ranstijd maakt een kater krijsende en jammerende miauwende geluiden.
Waarnemingen doorgeven
Wereld
Europa en West-Azië, oostwaarts tot aan de Caspische Zee. Ook in het noorden en westen van Turkije. De wilde katten in Afrika, die lange tijd als een ondersoort werden gezien, worden vanaf 2017 beschouwd als een aparte soort: de Afrikaanse wilde kat of Nubische kat (Felis lybica).
Europa
Oorspronkelijk kwam de wilde kat voor in de bossen van geheel Europa, van Groot-Brittannië, via Zuid-Nederland en Denemarken tot Polen en West-Rusland. Het verspreidingsgebied van de wilde kat is echter als gevolg van ontbossing en eeuwenlange bestrijding opgesplitst geraakt in geïsoleerde deelgebieden. De overgebleven populaties komen voor in Schotland, het Iberisch Schiereiland, Midden- en Zuid-Italië, de Balkanlanden, en in een aantal gebieden die zich uitstrekken van Oost-Duitsland (de Harz) tot in Midden- en Zuid-Frankrijk. De dichtstbijzijnde populaties bij Nederland zijn die in Noordoost-Frankrijk, de Ardennen, de Eifel en de Pfalz. De afgelopen decennia is er weer sprake van een toename van het aantal wilde katten.
Nederland
In Nederland was de wilde kat verdwenen, waarschijnlijk in de Middeleeuwen. Sinds 1999 wordt de soort weer gesignaleerd in Nederland. In Zuid-Limburg heeft zich geleidelijk een kleine populatie opgebouwd. Ook in het zuidoosten van Noord-Brabant zijn de eerste waarnemingen, met cameravallen, gedaan.
- Rode Lijst NL (2020): niet beschouwd
- Rode Lijst NL (2009): niet beschouwd
- Rode Lijst NL (1994): niet beschouwd
- Omgevingswet: artikel 11.46, lid 1 (Europees beschermd)
- Habitatrichtlijn (1992): bijlage 4
- Conventie van Bern (1982): appendix II
- Nederlands Soortenregister
- IUCN Red List
Klasse: Mammalia (Zoogdieren)
Orde: Carnivora (Roofdieren)
Familie: Felidae (Katachtigen)
Geslacht: Felis
Soort: Felis silvestris
-
2018 Rapportages onderzoek (pdf)
Faunasoorten van bossen
-
2017 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 60(2)_van der Ende et al_2017
-
2012 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 23 / nr. 4 / winter 2012
-
2007 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 18 / nr. 1 / maart 2007
-
2006 Telganger
Telganger / 2006-1 / juli (pdf)
-
2006 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 17 / nr. 2 / juni 2006
-
2005 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 48(2)_Editorial_2005
-
2005 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 48(2)_Canters et al_2005
-
2005 Tijdschrift Lutra (pdf)
Lutra 48-2 2005
-
1998 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 09 / nr. 3-4 / december 1998