Ree
Het ree (Capreolus capreolus) is het kleinste in Nederland levende inheemse hert. Reeën kunnen in bijna het hele land worden gezien. Ze hebben een zandgele tot roodbruine vacht in de zomer, die in de herfst langer wordt en verkleurt tot grijsbruin. Een mannelijk ree heet een bok, een vrouwtje een geit, een jong een reekalf en een groep een sprong.
Uiterlijke kenmerken
Het ree heeft een zandgele tot roodbruine vacht in de zomer die in de herfst langer wordt en verkleurt tot grijsbruin. Af en toe komen er zwarte of witte exemplaren voor. De keel is lichter van kleur en het achterwerk is witgeel, iets dat in de winter het duidelijkst zichtbaar is. Deze vlek wordt spiegel genoemd en door het ontbreken van een staart is deze bij reeën zeer opvallend. Bij vrouwtjes is de spiegel hartvormig met een ‘schort’, bij mannetjes is deze ovaal van vorm. Reekalveren hebben donkere en lichte vlekken op hun vacht. De neus is zwart en de kin wit. Reeën hebben grote donkere ogen en grote oren. De poten zijn slank.
Een volwassen mannetje heeft een gewei met drie tot zes vertakkingen. Het gewei is maximaal 25 centimeter lang en groeit in de winter. De basthuid wordt afgeschuurd tussen maart en juni. In oktober en november (soms in december) wordt het gewei afgeworpen. Aan de basis van het gewei zitten een aantal zweet- en talgklieren die een geurstof afscheiden. Hiermee bakent de reebok in de voortplantingstijd zijn territorium af.
Afmetingen
lengte kop-romp: 95-140 cm
gewicht: 16-35 kg
schofthoogte: 60-90 cm
gewei: tot 25 cm
Mannetjes zijn iets groter dan vrouwtjes.
Habitat
Het ree leeft in beboste streken met open plekken, akkers en weilanden. Daarnaast ook in meer open gebieden, zoals heidevelden, kustduinen, rietvelden en polders. Het ree is een cultuurvolger en past zich gemakkelijk aan cultuurlandschap aan. Voorwaarde is dat er voldoende voedsel, dekking en rust aanwezig is. Hij heeft een voorkeur voor het overgangsgebied van loofbos en gemengd bos naar open terrein.
Leefwijze
Reeën leven in het voorjaar en zomer, met uitzondering van de geit en haar jongen, min of meer solitair. De rest van het jaar leven ze in groepjes, ook wel sprongen genoemd. Ze rusten en herkauwen overdag in de dekking. Ze zoeken voedsel in een aantal activiteitsperioden verspreid over de dag, maar vooral in de schemer.
Reeën zijn gewoontedieren: ze gebruiken steeds dezelfde routes door het bos, de zogenaamde 'wissels'. Een ree kan goed zwemmen en hard lopen, over een korte afstand tot 60 km per uur. Reeën kunnen tot 5 m ver en 2,5 m hoog springen. Een verontruste ree stampt met de voorpoot. Een reegeit verdedigt haar jong door met haar hoeven te trappelen. Bij gevaar waaieren de haren van de spiegel uit, waardoor deze op een poederdons lijkt. Bij verstoring gaat een ree er met sierlijke sprongen vandoor, waarbij hij met gemak een hek neemt.
Voedsel
Reeën zijn herkauwers en eten kruiden, grassen, scheuten, bladeren en knoppen van bomen en struiken. Maar ook bessen, landbouwgewassen, twijgen, eikels, beukennootjes en paddenstoelen. In de zomer eten ze veel jonge blaadjes. Het ree eet enkel de meest voedzame delen van een plant. Zijn kleine pens kan slechts kleine hoeveelheden verwerken en hij is dus aangewezen op licht verteerbaar en energierijk voedsel. Wanneer reeën eten, blijven vooral de oudere dieren alert op gevaar. Na elke paar happen, kijkt een van hen met een ruk op om lucht te snuiven en de omgeving af te zoeken.
Territorium
Zowel mannetjes als vrouwtjes hebben het grootste deel van het jaar een leefgebied (home-range) waarbinnen ze jaarrond blijven. Meestal overlapt het leefgebied van een mannetje dat van een of meerdere vrouwtjes. Een mannetje bezet binnen zijn leefgebied een territorium en verdedigt dit tegen andere mannetjes. Het territorium van een volwassen reebok bedraagt 5 tot 30 ha, afhankelijk van voedselaanbod en leefomgeving. Met zijn geurklieren bakent het mannetje zijn territorium af, meestal op bomen.
Reegeiten zijn niet territoriaal. Hun leefgebied overlapt vaak dat van andere geiten en/of bokken. In de winter leven ze in gemengde groepjes bijeen, tot wel dertig dieren. Er is een duidelijke hiërarchie tussen de bokken. In het voorjaar vallen de sprongen uiteen en bakenen de mannetjes weer een territorium af.
Voortplanting
De paartijd, ook wel bronsttijd genoemd, valt bij reeën in juli en augustus. Voor de paring snuffelt een bok aan de geit en rent in rondjes achter haar aan. Eind december, na een verlengde draagtijd (als gevolg van een uitgestelde implantatie van het embryo - de ‘kiemrust’), komt het embryo tot ontwikkeling. Vrouwtjes die in de zomer niet drachtig zijn geraakt, worden soms in oktober een tweede keer bronstig. Deze dieren hebben geen verlengde draagtijd. Eind mei, begin juni, worden de kalveren geboren.
Een reegeit krijgt meestal een tweeling, maar ook eenlingen (zoals meestal bij de eerste worp) en drielingen komen voor. Het reekalf heeft tot het zes maanden oud is witte vlekken op zijn vacht. Het kalf ligt de eerste 2-3 maanden op een verdekte plaats op de grond. Jonge kalveren worden zo'n zes tot tien keer per dag enkele minuten lang gezoogd, oudere kalveren twee tot drie keer per dag. De rest van de tijd zijn de kalveren alleen. Tweelingen worden meestal apart van elkaar gezoogd, zo'n twintig meter uit elkaar. Na twee maanden eet een kalf ook gras en na 6-10 weken is de zoogtijd voorbij. Het kalf blijft een jaar bij de moeder en is na veertien maanden geslachtsrijp.
Leeftijd
Mannetjes kunnen maximaal ca. 16 jaar oud worden, vrouwtjes 12 jaar. Meestal worden ze zo’n zeven tot acht jaar oud.
Het ree heeft als natuurlijke vijand de wolf, in het buitenland ook lynx en bruine beer. Jonge kalfjes vallen wel eens ten prooi aan vos, wilde kat en wild zwijn, in het buitenland aan arenden.
Vooral in de eerste weken na de geboorte zijn de kalveren kwetsbaar. Ook sterven dieren in de winter door infecties aan de luchtwegen of voedselgebrek. Daarnaast kunnen reeën slachtoffer zijn van verkeer of verdrinking, met name in het voorjaar wanneer reebokken op zoek gaan naar een eigen territorium. Ook worden reeën vaak verontrust, opgejaagd en zelfs gedood door niet aangelijnde honden. Om het aantal reeën in Nederland te reguleren worden ze soort bejaagd.
Verkeersslachtoffers kunnen voorkomen worden door aanpassingen als wegrasters of wildspiegels langs wegen, wildovergangen zoals wildviaducten en uitstapplaatsen bij kanaaloevers. Daarnaast is het ree gebaat bij een beheer dat gericht is op gevarieerde structuurrijke overgangen tussen bossen en open gebied met weilanden of kruidenzomen. Deze overgangen zijn belangrijk voor dekking, ze gebruiken ze om te herkauwen, te rusten en kalveren groot te brengen.
Zicht
Met name in de schemering langs bosranden kan men reeën goed zien. Reekalfjes in het voorjaar blijven vaak liggen en vertrouwen volledig op hun schutkleur. Niet aanraken! Het beestje is niet verloren en de moeder is altijd dicht in de buurt.
Sporen
- Vraatsporen
Vraatsporen van reeën zijn te vinden op bieten en knollen en herkenbaar aan afdrukken van de ondersnijtanden (de snijtanden zijn 4-5 mm breed). Ze lijken op tandafdrukken van een mens in bijvoorbeeld een appel. Wanneer een ree een stengel of twijg afbijt, ontstaat een schuin snijvlak dat aan de bovenkant gerafeld of vezelig is. Vraat aan jonge boompjes, zoals sparren, is vaak te zien aan dichte vertakkingen aan de voet van deze boompjes. Verder kunnen reeën vraatlijnen aan bosranden veroorzaken, tot op ongeveer 150 cm hoogte. - Veegsporen
Van maart tot juni kunnen veegsporen te zien zijn aan (jonge) bomen. De mannetjes vegen dan de bast van hun nieuwe gewei. Ook wrijft de reebok in die periode met zijn gewei langs bomen en struiken om ze van zijn geur te voorzien en zijn gebied af te bakenen. Aan de basis van het gewei zitten namelijk een aantal zweet- en talgklieren. Veegsporen aan bomen zijn vaak langs bospaden of bosranden te vinden. - Uitwerpselen
De uitwerpselen van een ree zijn 7-10 mm dik en 6-13 mm lang en eikel- of capsulevorming. Ze zijn donker van kleur en hebben vaak een holle pool. Vaak liggen ze in kleine hoeveelheden bij elkaar. - Loopsporen
De hoefafdrukken van het ree zijn 3-4 cm breed en ruim 4,5 cm lang. Wanneer de bijhoeven te zien zijn, zijn de prenten tot 7 cm lang. De afstand tussen verschillende afdrukken kan tot 140 cm bedragen, wanneer het ree zich in draf voortbeweegt. Het ree maakt gebruik van wissels: regelmatig of veelvuldig belopen paadjes die ook vaak door andere dieren worden gebruikt. Deze wissels zijn 30 cm of meer breed. De prent is slanker en kleiner dan die van edel- of damhert en puntiger en minder gespreid dan die van het moeflon. In zachte ondergrond of bij galopsprongen zijn de bijhoeven soms zichtbaar, waardoor de prent op dat van een wild zwijn lijkt. De bijhoeven van het ree staan echter recht achter de afdruk van de voorhoeven, bij een wild zwijn staan deze zijwaarts.
Geluid
Reeën kunnen het hele jaar door 'blaffen', tijdens de bronst maken ze ook klaaglijke schreeuwtjes en produceren ze schor gepiep. Een geit maakt klaaglijke kreten in de paartijd en wanneer ze haar kalf roept. Jonge kalveren op zoek naar hun moeder maken een vergelijkbaar geluid.
Waarnemingen doorgeven
Wereld
Het verspreidingsgebied van het ree omvat een groot deel van Europa, de Kaukasus, Turkije en het Midden-Oosten (Iran, Irak, Syrië). In Israël is het ree eind jaren 1990 geherintroduceerd.
Europa
Het ree komt voor in bijna geheel Europa, met uitzondering van IJsland en Ierland, en delen van het Iberisch Schiereiland, Italië, Griekenland en Noord-Scandinavië. Het ree is in Europa de meest voorkomende hertensoort.
Nederland
In Nederland komt het ree vrijwel overal voor, behalve in delen van Noord- en Zuid-Holland. Ook op Texel en Vlieland ontbreekt de soort. In de Tweede Wereldoorlog was de stand in Nederland drastisch afgenomen, maar deze is inmiddels weer hersteld.
- Rode Lijst NL (2020): thans niet bedreigd
- Rode Lijst NL (2009): thans niet bedreigd
- Rode Lijst NL (1994): thans niet bedreigd
- Omgevingswet: bijlage IX van artikel 11.54
- Habitatrichtlijn (1992): niet vermeld
- Conventie van Bern (1982): appendix III
- Nederlands Soortenregister
- IUCN Red List
Klasse: Mammalia (Zoogdieren)
Orde: Artiodactyla (Evenhoevigen)
Familie: Cervidae (Herten)
Geslacht: Capreolus
Soort: Capreolus capreolus
-
2022 Rapportages onderzoek (pdf)
Hoefdierenadvies provincie Utrecht
-
2018 Tijdschrift Lutra (pdf)
Lutra 61-2 2018
-
2018 Telganger
Telganger / 2018-2 / oktober
-
2017 Rapportages onderzoek (pdf)
Leidraad verminderen aanrijdingen reeën
-
2017 Telganger
Telganger / 2017-2 / oktober (pdf)
-
2015 Telganger
Telganger / 2016-2 / oktober (pdf)
-
2015 Telganger
Telganger / 2015-2 / oktober (pdf)
-
2013 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 24 / nr.1 / voorjaar 2013
-
2012 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 23 / nr. 4 / winter 2012
-
2012 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 23 / nr. 1 / voorjaar 2012
-
2011 Rapportages onderzoek (pdf)
2011.25 evaluatie 2 generaties faunabeheerplannen
-
2011 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 22 / nr. 4 / winter 2011
-
2011 Rapportages onderzoek (pdf)
2011.06 Inventarisaties van hoefdieren in de Oostvaardersplassen
-
2010 Rapportages onderzoek (pdf)
2010.71 Effecten van populatiebeheer op gedrag van ree, damhert, edelhert en wild zwijn
-
2008 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 51(1)_Renard et al_2008
-
2008 Tijdschrift Lutra (pdf)
Lutra 51-1 2008
-
2008 Telganger
Telganger / 2008-1 / juli (pdf)
-
2008 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 19 / nr. 3 / oktober 2008
-
2006 Telganger
Telganger / 2006-1 / juli (pdf)
-
2004 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 15 / nr. 1 / maart 2004
-
2001 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 12 / nr. 4 / december 2001
-
1997 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 08 / nr. 2 / juni 1997
-
1997 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 08 / nr. 1 / maart 1997
-
1993 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 04 / nr. 1 / maart 1993
-
1992 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 03 / nr. 4 / december 1992
-
1992 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 03 / nr. 3 / juni 1992
-
1991 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 02 / nr. 3 / september 1991