Onderzoek naar de aanwezigheid van noordse woelmuis in de provincie Utrecht met behulp van de eDNA methode in 2023
Om de noordse woelmuis (Alexandromys oeconomus arenicola) duurzaam te kunnen beschermen en behouden, heeft de provincie Utrecht behoefte aan informatie over de actuele verspreiding van de soort in de provincie en in de aanwezigheid van de soort in de afzonderlijke leefgebieden. Het voorkomen van de noordse woelmuis is in Utrecht momenteel bijna geheel beperkt tot de Natura 2000-gebieden Oostelijke Vechtplassen en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Drie van de te onderzoeken gebieden (Oostelijke Binnenpolder van Tienhoven, Polder Westbroek en Noorder Lagebroek) liggen binnen deze Natura-2000 gebieden; de Kamerikse Nessen en Polder de Gagel liggen daar buiten.
De noordse woelmuis is een endemische ondersoort die alleen in Nederland voorkomt en die via de Europese Habitatrichtlijn en de Wet natuurbescherming is beschermd. De verzamelde gegevens geeft de provincie Utrecht een overzicht waar de soort nog voorkomt en geeft handvatten om beleid te ontwikkelen om de soort te behouden.
De provincie heeft de Zoogdiervereniging de opdracht gegeven om het ‘meetnet noordse woelmuis’ uit te voeren voor een periode van drie jaar (2023-2025), als onderdeel van een zesjarige monitoringsverplichting (2023-2028). Voor de gehele monitoringsperiode van 6 jaar geldt dat alle punten één maal bemonsterd worden, maar dat er tevens een aantal locaties herhaald bemonsterd worden, wat nodig is voor het maken van een goede trendberekening.
Provincie Utrecht heeft in 2021 al eerder onderzoek laten uitvoeren naar het voorkomen van noordse woelmuis met behulp van de eDNA-methodiek (Bekker 2022). Toen zijn alle locaties te onderzoeken in de periode 2023-2025 al eens bemonsterd. In te onderzoeken gebieden wordt naar keutels van woelmuizen gezocht, waarvan vervolgens middels (DNA-)analyse bepaald wordt of deze van noordse woelmuis, aardmuis, veldmuis of eventueel van een andere zoogdiersoort afkomstig zijn. Door het verzamelen van keutels wordt per meetpunt bepaald of de soort ter plekke voorkomt of niet. Voor een uitgebreide toelichting op de toepassing van de eDNA-methodiek wordt verwezen naar La Haye & Schekkerman (2017).