Bruinvis
De bruinvis (Phocoena phocoena) is de kleinste tandwalvis van de Noordzee. De Noordzee is niet rijk aan walvisachtigen en de bruinvis is de enige soort die jaarrond in onze (kust)wateren aanwezig is. In de Middeleeuwen werd de bruinvis vaak gegeten en werd de olie uit de speklaag gebruikt in lampen en veevoer.
Bruinvissen hebben een donkere bruingrijze tot zwartbruine rug met lichte flank en een witte buik met daartussen een geleidelijke overgang die egaal tot vlekkerig is. Op het midden van de rug zit een lage gelijkzijdige driehoekige rugvin, dit in tegenstelling tot de sikkelvorm bij dolfijnen. Bruinvissen hebben een plat donker staartstuk (ook wel staartvin genoemd). De flippers (of borstvinnen) zijn donker, kort en afgerond. Van de flippers naar de mondhoek loopt een smalle donkere streep. Ze hebben een ronde, stompe kop zonder uitstekende snuit. Achter het oog zit een grote lichtgrijze vlek op de flank. Ze hebben 16-28 paar spatelvormige tanden (dolfijnen hebben kegelvormige tanden) in zowel de onder- als de bovenkaak. De bruinvis heeft donkere ogen en inwendige oren. Boven op het hoofd zit een blaasgat om adem mee te halen.
Afmetingen
lengte: 1,35-1,90m
gewicht: tot 75kg
Vrouwtjes zijn iets groter dan mannetjes.
Leefgebied en verspreiding
Bruinvissen komen voor in de kustwateren van de noordelijke Atlantische en Grote Oceaan en in de Middellandse zee en de Noordzee. Men vindt ze voor de kusten van IJsland, Groot-Brittannië en aan de westkant van Europa van de Barentszee tot aan Portugal. Ook komen ze voor aan de west- en oostzijde van Noord-Amerika, Japan, de noordwest kust van Afrika, in de Baltische- en in de Zwarte zee.
In de Nederlandse kustwateren worden bruinvissen het meest gezien in de periode februari – april, met name ter hoogte van de Waddeneilanden. Bekende plekken om ze te zien zijn de zeepieren van IJmuiden, Scheveningen en Katwijk. Vroeger kwamen ze ook voor in de Zuiderzee en alle Deltawateren. Sinds de aanleg van de afsluitdijk en deltawerken komen ze alleen nog maar voor in de Oosterschelde en Westerschelde. Sinds de beginjaren van 2000 zit er ook één bruinvis in de Grevelingen.
De bruinvis leeft voornamelijk in zout water maar kan ook in brak water worden aangetroffen. Dit zijn voornamelijk randzeeën, maar ze leven ook in baaien en riviermondingen en het komt voor dat een bruinvis een rivier opzwemt. Bruinvissen leven het liefst in water tot een diepte van ongeveer 300 m. Het water moet subpolair of gematigd zijn (in elk geval beneden de 17ºC ). De temperatuur van het water aan het oppervlak is in onze Noordzee soms boven de 17ºC, soms 20ºC of meer, maar iets dieper is voldoende koud water te vinden.
Leefwijze en voedsel
De bruinvis leeft meestal solitair of in kleine groepjes van 2 tot 10 dieren. Soms worden ze ook in complete scholen van wel 50 tot 200 dieren gesignaleerd, dit is meestal het geval in voedselrijke wateren of als ze gaan migreren. Sommige individuele bruinvissen gedragen zich territoriaal en meestal gaat het voorkomen van de bruinvis niet goed samen met andere walvisachtigen. Het is ondermeer bekend dat tuimelaars bruinvissen doodmaken door harde stoten met hun snuit.
De bruinvis moet boven water komen om adem te halen. Dit doet hij met het blaasgat boven op zijn hoofd. De bruinvis komt meestal eerst een paar keer kort na elkaar (13-15 seconde) aan de oppervlakte om vervolgens voor een paar minuten onder water te verdwijnen. Als de bruinvis jaagt, duikt hij ongeveer 4 minuten (tot 6 minuten) onder water, waarbij hij een diepte van 200m kan halen. Tussendoor ‘rollen’ ze langzaam door het wateroppervlak.
Bij rustig zonnig weer dobberen bruinvissen soms langdurig aan het oppervlak, zich koesterend in het zonnetje. Vluchtende bruinvissen komen met een korte, rukkende beweging boven, waarbij waterslierten opzij en naar voren spatten. Alleen in bijzondere gevallen springen ze uit het water.
Bruinvissen hebben een zeer goed gehoor en maken gebruik van echolocatie. Echolocatie wordt gebruikt voor het vinden van voedsel, maar ook voor navigatie op korte afstand, het ontwijken van vijanden en mogelijk ook voor communicatie. Daarnaast maken bruinvissen naast echolocatie (hoogfrequent) gebruik van sonar (laagfrequent). Sonar is waarschijnlijk beter bruikbaar in ondiepe gebieden met lichtglooiende hellingen.
Het voedsel van de volwassen bruinvis bestaat uit allerlei soorten kleine vissen, zoals haring, sprot, platvis, makreel en ansjovis en soms pijlinktvisjes, garnalen of krill e.d. De samenstelling van het voedsel hangt sterk af van het soortenaanbod in een gebied. In het Nederlandse deel van de Noordzee eten ze vooral kleine rondvissen zoals wijting en sprot maar ook haring, inktvis en kabeljauw worden gegeten evenals soms krabben en zeeslakken. Jonge bruinvissen eten vaak grondels. Dat zijn kleine, op de zeebodem levende visjes.
De bruinvis vindt zijn voedsel met behulp van echolocatie, duiken en luchtbelletjes. Door luchtbelletjes raken de vissen in de war en zijn ze een makkelijke prooi. De bruinvis vangt met zijn tanden de vis. Ze leggen de vis recht in hun mond en slikken hem in een keer door. Met behulp van echolocatie kunnen ze zelfs een prooi die in het zand verborgen is, vinden. Vervolgens kan de bruinvis door middel van een waterstraal de vis uit de zandbodem halen om op te eten.
Wanneer bruinvissen hoger in het water jagen doen ze dat door scholen vis naar het oppervlakte te jagen. Twee of drie dieren jagen de vissen steeds hoger naar het oppervlakte. De vissen vormen in paniek een ‘bal’. De bruinvissen bestoken om de beurt onderaan deze ‘bal’ en eten zo één voor één vis. Zo’n visbal wordt vaak door zeevogels ontdekt en dan ook van bovenaf aangevallen. Per dag heeft een bruinvis ongeveer 5kg vis nodig; 10% van zijn lichaamsgewicht.
Territorium en verblijfplaats
In principe heeft de bruinvis een beperkt verspreidingsgebied en in de Noordzee komen waarschijnlijk verschillende deelpopulaties voor die verschillende zomer- en winterverblijven hebben. Er zijn twee verschillende soorten migratie vastgesteld. Bij de ene migratietrek verblijven de bruinvissen in de zomer vlak voor de kust en in de winter buiten de kustwateren. Bij de andere trekken de bruinvissen in de zomer naar het noorden en in de winter naar het zuiden, wat waarschijnlijk heeft te maken met het opschuiven van de ijsrand. Over de trekbewegingen van de bruinvis is echter onvoldoende bekend om hier betrouwbare uitspraken over te doen.
Bruinvissen die in het Kattegat en Skaggerak zijn gezenderd, blijken richting Noorwegen en Far Oer te trekken, maar niet richting Duitsland of Nederland. Mogelijk is er sprake van een deelpopulatie in het noorden van de Noordzee en een deelpopulatie in het zuidelijke deel van de Noordzee. De bruinvissen die in de periode februari – maart (april) aan onze kust gezien worden, trekken vermoedelijk in april -mei door naar de Duits/Deense kustwateren om daar hun jongen te krijgen en groot te brengen. In juli-augustus vertrekken ze naar de rijke visgronden vlak onder de Britse kust om zich in het najaar en de vroege winter meer over de zuidelijke Noordzee te verspreiden. Rond februari concentreren ze zich dan weer wat meer in onze kustwateren.
Voortplanting en leeftijd
De voortplantingstijd van bruinvissen loopt van mei tot begin augustus, met een piek eind juni. Na een draagtijd van ongeveer 11 maanden, wordt er een jong (ook wel kalf genoemd) geboren in de late lente of de zomer. Bij de geboorte weegt het jong ongeveer 5 kg en is het al 70 tot 80 cm lang; dat is ongeveer half zo groot als het moederdier. Tot een maand of acht drinkt het jong bij de moeder, maar al na ongeveer vier maanden gaan ze ook vis eten.
Bruinvisvrouwtjes zijn geslachtsrijp als ze vijf of zes jaar oud zijn (soms al na drie of vier jaar) en krijgen meestal niet ieder jaar een jong, maar om het jaar.
De bruinvis worden zelden ouder dan 15 jaar maar er zijn uitzonderingen tot 24 jaar bekend. Vermoedelijk worden bruinvissen gemiddeld niet ouder dan 6 jaar en minder dan 2% van de populatie wordt ouder dan 10 jaar. Hiermee heeft de bruinvis de kortste levensverwachting van alle walvisachtigen.
Natuurlijke vijanden van de bruinvis zijn grotere haaiensoorten en in sommige gebieden ook de orka. Ook worden bruinvissen soms door tuimelaars gedood. De reden daarvan is nog steeds onbekend. Daarnaast vormt de mens een bedreiging. Bruinvissen lopen een groot gevaar verstrikt te raken in vissersnetten.
In sommige gebieden wordt nog actief op ze gejaagd, zoals in Groenland, de Zwarte Zee en bij Japan en Canada. Verder vormt chemische verontreiniging van o.a. zware metalen, DDT en PCB’s een bedreiging maar ook lawaai en verstoring door scheepvaart, overbevissing en daardoor de achteruitgang van hun leefomgeving. Bruinvissen zijn vanwege hun zeer goede gehoor erg gevoelig voor akoestische verontreiniging. Deze eigenschap kan wellicht ingezet worden om te voorkomen dat de dieren per ongeluk in de netten van vissers terecht komen.
Een apparaatje dat pieptonen uitzendt (pingers) kan aan de visnetten worden bevestigd om de dieren te waarschuwen en uit de buurt te houden. Het heien van windmolenpalen in de zeebodem maakt zoveel lawaai dat bruinvissen binnen korte afstand van de heilocatie door het geluid gedood worden. Tijdens het heien mijden de bruinvissen de windmolenlocatie over minimaal 12-15km. Ook het op zee tot explosie brengen van (land)mijnen kan aanwezige bruinvissen doden, of gehoorbeschadiging geven waaraan ze uiteindelijk ook sterven.
Geluid
Bruinvissen kunnen een knorrend geluid maken. Bovendien maken ze gebruik van echolocatie, zowel om zich te oriënteren als om voedsel te vinden. Met hun sonar kunnen ze zelfs vissen ontdekken die zich in het zand hebben ingegraven. Het geluid dat bruinvissen maken tijdens het uitademen wordt door sommigen omschreven als een ‘plof’, door anderen als een ‘nies’.
- geluidsfragment bruinvis (wav)
Zicht
Aangezien bruinvissen tot zeer dicht onder de kust kunnen voorkomen, is het vanaf hooggelegen duinen en kliffen aan de kust mogelijk de bruinvis waar te nemen. De grootste kans hiervoor is tussen december en april. In juni zijn de aantallen het kleinst. Daarnaast worden er dikwijls dode bruinvissen aan de kust gevonden, verstrikt in netten of aangespoeld, maar soms stranden er ook wel levende bruinvissen. Tussen december en april spoelen de meeste bruinvissen op het strand aan.
Geschiedenis
In de 17de eeuw noemde men bruinvissen ook wel ‘zeevarkens’ vanwege hun vette uiterlijk en omdat ze een knorrend geluid maken. De familienaam ‘Varkensvissers’ komt voort uit geslachten die in die tijd op bruinvissen jaagden. In de jaren ’70 en ’80 waren ze nagenoeg verdwenen uit onze wateren om daarna gestaag terug te keren. Vanaf de 21ste eeuw worden ze vaak gezien maar spoelen ook regelmatig aan, soms sterk verminkt.
Waarnemingen doorgeven
- Rode Lijst NL (2020): thans niet bedreigd
- Rode Lijst NL (2009): kwetsbaar
- Rode Lijst NL (1994): ernstig bedreigd
- Wet Natuurbescherming: Europees beschermd (art. 3.5 t/m 3.9)
- Habitatrichtlijn (1992): bijlagen II en IV
- Conventie van Bern (1982): appendix II
- Nederlands Soortenregister
- Wetgeving en beleid
- IUCN Red List
- Walvisstrandingen
Klasse: Mammalia (Zoogdieren)
Orde: Cetacea (Walvissen)
Familie: Phocoenidae (Bruinvissen)
Geslacht: Phocoena
Soort: Phocoena phocoena
-
2023 Losse artikelen - Lutra (pdf)
A peek into the past – harbour porpoise strandings in the Netherlands during the mid-twentieth century
-
2023 Tijdschrift Zoogdier (digitaal)
Zoogdier digitaal / jaargang 34 / nr.4 / winter 2023
-
2022 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Deformed Cetacea bones from the southern North Sea
-
2020 Tijdschrift Zoogdier (digitaal)
Zoogdier / jaargang 31 / nr.3 / herfst 2020
-
2019 Tijdschrift Zoogdier (digitaal)
Zoogdierdigitaal/ jaargang 30/ nr.3 / herfst 2019
-
2017 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 61(2)_de Vriend et al_2018
-
2017 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 61(1)_Weel et al_2018
-
2017 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 61(1)_Geelhoed & Scheidat_2018
-
2017 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 61(1)_Haelters et al_2018
-
2017 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 61(1)_Kinze et al_2018
-
2017 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 61(1)_Broekhuizen et al_In Memoriam Chris Smeenk_2018
-
2017 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 61(1)_Evans_preface_2018
-
2017 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 60(2)_Podt & IJsseldijk_2017
-
2017 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 60(1)_van Dam et al_2017
-
2015 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 59(1-2)_Geelhoed_book review_2016
-
2015 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 59(1-2)_Keijl et al_2016
-
2013 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 24 / nr.4 / winter 2013
-
2013 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 56(1)_Boonstra et al_2013
-
2013 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 56(1)_Geelhoed et al_2013
-
2013 Tijdschrift Lutra (pdf)
Lutra 56-1 2013
-
2012 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 55(1)_Smeenk_2012
-
2012 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 55(2)_Fijn et al_2012
-
2012 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 23 / nr. 2 / zomer 2012
-
2012 Tijdschrift Lutra (pdf)
Lutra 55-1 2012
-
2011 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 54(1)_Camphuysen_2011
-
2011 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 54(2)_Camphuysen & Krop_2011
-
2011 Tijdschrift Lutra (pdf)
Lutra 54-2 2011
-
2011 Tijdschrift Lutra (pdf)
Lutra 54-1 2011
-
2010 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 21 / nr. 3 / herfst 2010
-
2009 Telganger
Telganger / 2009-2 / oktober (pdf)
-
2009 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 20 / nr. 2 / zomer 2009
-
2007 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 18 / nr. 2 / juni 2007
-
2006 Telganger
Telganger / 2006-2 / november (pdf)
-
2004 Losse artikelen - Lutra (pdf)
Lutra 47(2)_Camphuysen_2004
-
2004 Tijdschrift Lutra (pdf)
Lutra 47-2 2004
-
2001 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 12 / nr. 2 / juli 2001
-
1996 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 07 / nr. 3 / oktober 1996
-
1991 Tijdschrift Zoogdier (pdf)
Zoogdier / jaargang 02 / nr. 3 / september 1991