Dierproeven bij de Zoogdiervereniging
In Nederland is er strikte regelgeving omtrent dierproeven en ook de Zoogdiervereniging heeft hier mee te maken en voert soms dierproeven uit. Waarom doet de Zoogdiervereniging dat en wat houdt het eigenlijk in?
De definitie van wat een dierproef is, is heel breed. Dierproeven zijn veel breder dan de 'klassieke experimenten' die worden uitgevoerd met muizen en ratten in een laboratorium. Een dierproef kan ook onderzoek zijn ter bescherming van een (vaak bedreigde) diersoort in het wild. Het merken van een dier met een onderhuidse transponder of het aanbrengen van een externe zender kan zelfs al een dierproef zijn.
Wil je weten of een handeling of activiteit met een dier in het wild een dierproef is en onder de Wet op de Dierproeven (WoD) valt, kijk dan op de website van de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) en download de 'Handreiking dierproeven met wilde dieren in hun biotoop'. Bij onduidelijkheid kan ook contact worden opgenomen met de Zoogdiervereniging (ivd@zoogdiervereniging.nl).
Voor het mogen uitvoeren van een dierproef is een door de CCD goedgekeurd project nodig en de onderzoeker moet verbonden zijn aan een officiële 'instellingsvergunninghouder'. De Zoogdiervereniging is zo'n officiële instellingsvergunninghouder en kan daardoor projecten indienen om dierproeven uit te mogen voeren. De Zoogdiervereniging heeft momenteel twee geldige 'koepel'-projecten. Projecten met een brede doelstelling, waaronder kleine deelprojecten kunnen worden uitgevoerd die bijdragen aan het hoofddoel (zie hieronder).
- VLEERMUISPROJECT: Het verzamelen van ecologische data die een bijdrage leveren aan het behoud en de bescherming van vleermuizen en inzicht opleveren in de ecologie van vleermuizen. Het ecologisch vleermuisonderzoek in Nederland kent vier met elkaar samenhangende sub-thema’s:
a. onderzoek naar habitat-gebruik en verblijfplaatsen,
b. populatie-onderzoek,
c. genetisch onderzoek,
d. dierziektes.
- LANDZOOGDIERPROJECT: Het verzamelen van ecologische data die een bijdrage leveren aan het behoud en de bescherming van grondgebonden zoogdieren (met uitzondering van vleermuizen en zeezoogdieren). Het onderzoek zal bijdragen aan kennis over landzoogdieren en zal in de praktijk neerkomen op het beantwoorden van toegepaste onderzoeksvragen die betrekking hebben op 4 subthema's:
a. Subthema: onderzoek naar habitatgebruik en rust- of verblijfplaatsen
b. Subthema: populatie-onderzoek
c. Subthema: genetisch onderzoek
d. Subthema: dierziektes
Eenieder die in Nederland onderzoek wil doen met wilde zoogdieren waarbij handelingen aan die dieren vallen onder de Wet op de Dierproeven, kan contact opnemen om te vragen of onder de verantwoordelijkheid van de Zoogdiervereniging gewerkt mag worden. Dit vergt uiteraard een strenge toetsing. De 1e stap is het regelen van een machtiging voor het überhaupt mogen uitvoeren van onderzoek, zie daarvoor deze pagina.
De 2e stap bestaat uit het opstellen van een studieprotocol dat goedgekeurd moet worden door de Instantie voor Dierenwelzijn (IvD) van de Zoogdiervereniging. Download hier een blanco studieprotocol vleermuizen of een blanco studieprotocol landzoogdieren. Stuur het ingevulde studieprotocol naar ivd@zoogdiervereniging.nl. Pas na beoordeling van het studieplan door de IvD (en ontvangst van een schriftelijk positief advies) kan worden gestart met de dierproef. De IvD vergadert 1x per maand. Wil je een studieprotocol laten beoordelen dan moet een studieprotocol minimaal 1 week van tevoren zijn ingestuurd. De vergaderdata in 2025 zijn:
- 12 februari 2025
- 19 maart 2025
- 16 april 2025
- 21 mei 2025
- 18 juni 2025
- 16 juli 2025
- 20 augustus 2025
- 17 september 2025
- 15 oktober 2025
- 19 november 2025
- 17 december 2025
Een positief advies wordt in principe verleend voor maximaal 1 jaar.
Let op, voor het uitvoeren van dierproeven moet de onderzoek(st)er zowel bevoegd als bekwaam zijn. Daarvoor heeft de Zoogdiervereniging competentiedossiers, waarin per persoon wordt bijgehouden welke diploma's/bevoegdheden iemand heeft met zoogdieronderzoek en welke praktijkervaring iemand heeft en hoe bekwaam iemand is. De gegevens in deze competentiedossiers worden gedeeld met de Stichting Vleermuizen Vangen.
De Zoogdiervereniging heeft als missie om een centrale rol te vervullen bij onderzoeken aan en naar wilde zoogdieren in Nederland waarin dierproeven een rol spelen. Hiervoor is de samenwerking aangegaan met een groot aantal zoogdierdeskundigen in Nederland, zowel van binnen en als van buiten de vereniging. Hiermee proberen we alle aanwezige kennis te bundelen en ervaringen uit te wisselen. Doel is en blijft dat wilde zoogdieren zo min mogelijk bloot gesteld worden aan dierproeven. Mocht dat toch nodig zijn, dan moet de impact zo gering mogelijk zijn.
Door de centrale rol van de Zoogdiervereniging wordt ook getracht handelingen die noodzakelijk zijn vanuit verschillende onderzoeken en die gericht zijn op dezelfde soort zoveel mogelijk in hetzelfde dier te combineren, teneinde het aantal dieren dat aan handelingen wordt onderworpen en stress ondervindt zo klein mogelijk te houden.
Bovendien kost het veel tijd en geld om een project goedgekeurd te krijgen. Het tijdpad en de financiële lasten van het aanvragen van een projectvergunning maakt het lastig om kleine onderzoekjes uit te voeren of snel in te kunnen spelen op een acute onderzoeksvraag (zoals het opsporen van een kolonie vleermuizen die wordt bedreigd). Door gebruik te maken van het goedgekeurde project van de Zoogdiervereniging kan wel snel gereageerd worden en tegen acceptabele kosten.
Het mag duidelijk zijn dat alle dierproeven die onder de verantwoordelijkheid van de Zoogdiervereniging worden uitgevoerd moeten voldoen aan de visie en missie zoals omschreven in de statuten van de Zoogdiervereniging (ook hier en hier te vinden) en dat deze onderzoeken moeten bijdragen aan de bescherming van wilde zoogdieren in Nederland.
Het proces vanaf het binnenkrijgen van de aanvraag tot de goedkeuring van de studieplannen kost tijd en brengt kosten met zich mee. Een deel van deze kosten wordt aan de aanvrager doorberekend en het overige deel wordt door de Zoogdiervereniging gedragen. Een overzicht van de kosten*:
- Onderzoek (non-profit) door vrijwilligers: gratis
- Onderzoek (profit/subsidies) door betaalde medewerkers: € 1000,-
* deze kosten zijn indicatief, vraag altijd na wat de kosten zullen zijn.
Beschrijving Vleermuisproject
Volgens de hierboven genoemde sub-thema's.
Alle vleermuizen die van nature in het wild voorkomen in Nederland kennen een strikte bescherming onder de Wet Natuurbescherming, waardoor het wettelijk vereist is om onderzoek te doen naar vleermuizen in het geval van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen of andere activiteiten die (populaties van) vleermuizen kunnen schaden. Nederland heeft bovendien de verplichting te zorgen voor een actieve bescherming van vleermuizen en hun habitat (voortkomend uit de verplichtingen van de Habitatrichtlijn). Om vleermuizen optimaal te kunnen beschermen is er een brede behoefte aan kennis over hoe vleermuizen het landschap en specifieke (natuur)gebieden gebruiken en over verblijfplaatsen van vleermuizen. Het gaat daarbij om natuurlijke verblijfplaatsen in bomen en achter schors en om verblijfplaatsen die door mensen (onbedoeld) zijn gecreëerd, zoals spouwmuren, zolders, daken, tunnels, kelders, bunkers en andere verblijfplaatsen.
Vleermuizen leven in een netwerk: een gebied dat bestaat uit verschillende locaties die gebruikt worden voor verschillende doelen (eten, slapen, paren, overwinteren, etc.). Het is voor de bescherming van vleermuizen van essentieel belang dat inzichtelijk is hoe het netwerk voor een soort functioneert en op welke wijze vleermuizen gebruik maken van het landschap. Dat geldt zowel voor veel voorkomende soorten als de gewone dwergvleermuis als voor zeer zeldzame soorten als de vale vleermuis. Beide soorten zijn strikt beschermd.
De wijze waarop vleermuizen gebruik maken van het netwerk en de omvang van het netwerk verschilt per soort en tussen de seizoenen. Sommige soorten zoals de gewone dwergvleermuis zijn plaatstrouw en voltooien hun gehele jaarcyclus in een klein gebied (regio/stad/dorp), terwijl andere soorten zoals de meervleermuis gebruiken maken van het landschap op provinciaal niveau of zelfs landelijke schaal. Een klein deel van de vleermuissoorten in Nederland zijn ‘trekkers’ (zoals de ruige dwergvleermuis) en deze soorten zijn slechts gedurende een korte periode van het jaar in Nederland. Het begrijpen van hoe een netwerk functioneert, waar zich verblijfplaatsen bevinden en hoe de vleermuizen zich door het landschap bewegen is noodzakelijk om vleermuizen goed en gericht te kunnen beschermen.
Vleermuizen zijn mobiele nacht-actieve dieren, waardoor het vrijwel onmogelijk is om het gedrag van individuele vleermuizen te bestuderen binnen het netwerk. Het toepassen van (peil)zenders biedt een oplossing om gedurende een korte tijdsperiode van maximaal enkele nachten de bewegingen van individuele vleermuizen door het landschap en/of hun verblijfplaats in beeld te brengen. Door het toepassen van dit soort zenders is te achterhalen hoe groot de home range is, en welke plekken daarbinnen worden bezocht en hoe die worden bereikt. Bovendien zijn ook de (zwaar beschermde) verblijfplaatsen van vleermuizen met een zender te achterhalen, wat bijvoorbeeld in een onoverzichtelijk stedelijk gebied of in bosgebieden met relatief veel moeilijk te determineren Myotis –soorten anders vrijwel onmogelijk is. Zulke studies zijn van grote waarde voor de bescherming van vleermuizen en het beschermen en behouden van wettelijk beschermde rust- en verblijfplaatsen.
In het kader van soortbescherming vallen de zenderprojecten onder toegepast onderzoek en onder wettelijk vereist onderzoek in het kader van de Wet Natuurbescherming. De projecten leveren tevens een belangrijke bijdrage aan de fundamentele kennis over de ecologie van de betreffende vleermuissoorten.
Populatie-onderzoek van vleermuizen is bedoeld om inzicht te krijgen in de omvang van een lokale, regionale of landelijke populatie en is bedoeld om data te verzamelen over sterfte en reproductie binnen een soort of populatie. Onderdeel van populatie-onderzoek is dat de levenscyclus van individuele dieren kan worden gevolgd, doordat vleermuizen individueel herkenbaar zijn aan de hand van bv. een ring en/of transponder. Het aanbrengen van ringen, om individuele herkenning mogelijk te maken, wordt bij een beperkt aantal soorten toegepast en is met name gericht op soorten die op een landelijke of Europese schaal seizoens-migratie vertonen zoals de ruige dwergvleermuis en de meervleermuis.
Voor individuele herkenning van vleermuizen in lokale of regionale studies worden vooral transponders toegepast al of niet in combinatie met een ring. De combinatie van ring en transponder wordt vooral toegepast in die onderzoeken waarbij het aflezen van een ring niet of vrijwel onmogelijk is (zonder verstoring). Bijvoorbeeld in winterverblijven waarbij dieren weggekropen kunnen zitten in een spleet of te hoog in het winterverblijf hangen om het ringnummer te kunnen lezen. In zulke gevallen kan door het uitlezen van de transponder met een reader (op een lange stok) toch de identiteit (en daarmee de herkomst) van het dier worden achterhaald.
Een transponder (een passieve chip) wordt onderhuids op de rug aangebracht. Door het installeren van transponder-readers bij uitvlieg-openingen van de verblijfplaats en door het controleren van individuen met een reader in winterverblijfplaatsen en/of door het gericht vangen van dieren op vliegroutes kunnen specifieke individuen worden gevolgd. Het verkrijgen van terugmeldingen (via detectiepoortjes, door herhaald vangen of door het actief scannen van de dieren met een ring) is een intrinsiek onderdeel van het onderzoek. Ringen en/of transponders kunnen natuurlijk ook worden gecontroleerd als dieren per ongeluk gevangen of gevonden worden. Geringde dieren kunnen worden gemeld bij de vereniging, zodat de betrokken onderzoek(st)er achterhaald kan worden en de melding van de vleermuis kan worden geregistreerd.
Genetisch onderzoek kan op verschillende niveaus plaats vinden. Het kan gaan om het vaststellen van een specifieke soort, de genetische variatie tussen individuen, de variatie tussen groepen (kolonies) en daarmee het kunnen vaststellen bij welke kolonie een individu behoord, of zelfs de genetische variabiliteit van een populatie. Afhankelijk van de onderzoeksvraag kan worden volstaan met laag kwaliteit DNA (keutels voldoen bijvoorbeeld voor het vaststellen van een specifieke soort), maar voor andere onderzoeksvragen zijn samples nodig die een hoge kwaliteit DNA bevatten (zoals voor het bepalen van de genetische variatie tussen individuen).
Om hoge kwaliteit DNA samples te verzamelen wordt bij vleermuizen gebruik gemaakt van vlieghuid-biopten (punches). Deze huid-punches groeien, net als natuurlijke beschadigingen van de vlieghuid, weer zeer snel dicht. Het is bij vleermuizen niet mogelijk om haren te trekken voor een DNA-sample, omdat de huid te zacht is en de kans op beschadigingen van de huid bij het actief trekken van haren te groot is.
Vleermuizen leven in de nabijheid van mensen en het is bekend dat verschillende soorten ook voor de mens gevaarlijke pathogenen met zich mee kunnen dragen, zoals bijvoorbeeld het rabiës-virus. Het vaststellen of vleermuizen drager zijn (geweest) van pathogenen kan op verschillende manieren worden vastgesteld, onder andere door het nemen van speeksel-monsters die genetisch gescreend kunnen worden op de aanwezigheid van pathogenen. Het verzamelen van speeksel-monsters gebeurd door met een wattenstaafje wang- en mondslijm te verzamelen. Speeksel-monsters kunnen niet worden gebruikt om de genetische variatie tussen vleermuizen (van dezelfde soort) te bepalen, omdat speekselmonsters (nu) nog van onvoldoende kwaliteit zijn.
Beschrijving Landzoogdierproject
Volgens de hierboven genoemde sub-thema's.
Dit project richt zich specifiek op onderzoek aan alle zoogdieren die in Nederland in het wild kunnen worden aangetroffen (met uitzondering van onderzoek aan vleermuizen, walvisachtigen en zeehondachtigen). Het onderzoek zal bijdragen aan kennis over landzoogdieren en zal in de praktijk neerkomen op het beantwoorden van toegepaste onderzoeksvragen die betrekking hebben op 4 subthema's:
De meeste landzoogdieren die van nature in het wild voorkomen in Nederland kennen een strikte bescherming onder de Wet Natuurbescherming, waardoor het wettelijk vereist is om onderzoek te doen naar vaste rust- en verblijfplaatsen als voorgenomen activiteiten schade aan de betreffende soort of het leefgebied van de soort kunnen veroorzaken of als activiteiten leiden tot verstoring. Helaas zijn verblijfplaatsen van veel soorten erg lastig te vinden. Daarnaast hebben veel soorten een nachtelijke of schuwe levenswijze, waardoor het bestuderen van het habitatgebruik eveneens buitengewoon moeilijk of onmogelijk is. Voor veel soorten is het achterhalen van verblijfplaatsen of het habitatgebruik daardoor enkel mogelijk door het toepassen van zenders.
Populatie-onderzoek is bedoeld om de omvang van een populatie in ruimte en tijd te kunnen onderzoeken. Het is met name gericht om het verzamelen van data over sterfte en voortplanting van individuen in een gebied.
Genetisch onderzoek kan vanuit verschillende onderzoeksvragen noodzakelijk zijn. Het kan gaan om het onderscheiden of vaststellen van een specifieke soort, de genetische variatie in en tussen individuen, de variatie tussen populaties of het vaststellen van de herkomst van een individu.
Alle landzoogdieren kunnen last hebben van ziektes, gevoelig zijn voor ziektes of drager van pathogenen en zoönoses. Het is daarom belangrijk om landzoogdieren te kunnen onderzoeken op de aanwezigheid van pathogenen of zoönosen, dan wel om meer te weten te komen over de rol die pathogenen spelen in de levenscyclus van soorten.