Overwinterende vleermuizen in Vlaams mergelland: een overzicht over de periode 1989-2020

In Vlaanderen worden 26 verschillende mergelgroeven jaarlijks gecontroleerd op overwinterende vleermuizen, 18 in het Maasbekken en acht in het Scheldebekken. De meeste groeven zijn ontstaan in de tweede helft van de 16de eeuw door de winning van mergel als bouwmateriaal en als grondstof voor de bemesting van landbouwgronden. Na de Tweede Wereldoorlog werden in zowel grote als kleine gangenstelsels champignons gekweekt. In 1958 stopte vrijwel alle ondergrondse kweek van champignons. Een totaaloverzicht van de vleermuistellingen is er pas vanaf 1989. In de loop der jaren nadien kwamen er nog een paar groeven bij, tot op het huidige aantal van 26 dat jaarlijks volledig geteld wordt. De tellingen worden uitgevoerd door de Vleermuizenwerkgroep Natuurpunt, vanaf de laatste week van december tot eind februari. De waarden voor het jaar 2015 staan niet vermeld in de periode 1989-2020 omdat in dat jaar de telling in groeve Lacroix geen doorgang kon vinden. Tijdens de wintertellingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de twee soorten baardvleermuizen, Myotis mystacinus en M. brandtii. In 1989 zijn de baardvleermuizen de tweede meest getelde soort. Met 158 dieren in 1989 bleef het aantal stijgen tot 1622 in 2020. In 1989 was de watervleermuis (M. daubentonii) de meest waargenomen soort met 269 dieren. Het aantal bleef stijgen tot 2002 tot het hoogtepunt van 949 dieren met in 2013 een dieptepunt met 340 waargenomen dieren. Aanvankelijk was de franjestaart (M. nattereri) nog een zeldzaamheid, in 2020 waren er 1191 overwinterende dieren. De ingekorven vleermuis (M. emarginatus) is de soort die het sterkst is toegenomen. Sinds 1989 is het aantal exemplaren exponentieel toegenomen. Het aantal overwinterende meervleermuizen (M. dasycneme) nam aanvankelijk matig toe, tot 154 in 2013; nu zijn er jaarlijks ongeveer 100 dieren. De aantallen gewone grootoorvleermuizen (Plecotus auritus) variëren tussen de 30 en 55 dieren, dit is nauwelijks 1% van het totaal aantal vleermuizen in de Vlaamse mergelgroeven. Aanvankelijk was Bechsteins vleermuis (M. bechsteinii) een zeer zeldzame verschijning tijdens de tellingen; in 2015-2016 steeg het aantal tot 16 dieren. Vale vleermuis (M. myotis) en gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) worden zelden gezien, terwijl een laatvlieger (Eptesicus serotinus) zeer uitzonderlijk in de mergelgroeven wordt waargenomen. Het aandeel van de ‘niet-gedetermineerde vleermuizen’ was nog aanzienlijk in 1989, maar nam daarna gestaag af. De duur van het onderzoek naar overwinterende vleermuizen in de groeven in het Vlaamse mergelland is voor de afzonderlijke groeven niet geheel gelijk. De groeven met de grootste bijdragen worden gevormd door de groeven Lacroix, Verbiestberg en De Keel. De sterke toename van getelde overwinterende vleermuizen is mogelijk toe te schrijven aan een toename van de populatie en aan de inspanningen die gedaan zijn op het vlak van het afsluiten van de groeven. Een betere verlichting en een toegenomen determinatiekennis hebben een rol gespeeld met het juist op naam brengen van de overwinterende vleermuizen.