Overwinterende vleermuizen in de Amsterdamse Waterleidingduinen

In dit artikel worden de resultaten van 35 jaar onderzoek (1986-2020) naar overwinterende vleermuizen in de Amsterdamse Waterleidingduinen (AWD) besproken. Ongeveer 70 bunkers worden jaarlijks in januari onderzocht. De getelde aantallen vleermuizen zijn gestaag toegenomen tot een maximum van 265 dieren in 2011; daarna zijn de aantallen geleidelijk gedaald tot onder de 200. De laatste 15 jaar worden in gemiddeld 40 bunkers vleermuizen aangetroffen. De talrijkste soort is de watervleermuis (Myotis daubentonii), in de beginperiode gevolgd door de gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus). Sinds 2012 worden er gemiddeld meer meervleermuizen (M. dasycneme) dan gewone grootoorvleermuizen geteld. Sinds het begin van de eeuwwisseling is het aantal franjestaarten (M. nattereri) toegenomen, gevolgd door een afname in de laatste jaren. Alleen in de beginjaren is de baardvleermuis (M. mystacinus/brandtii) incidenteel waargenomen. Sinds 1989 zijn in totaal 29 bunkers afgesloten en zijn in de meeste hiervan aanpassingen aan het interieur gedaan, in de hoop ze hiermee geschikter te maken voor winterslapende vleermuizen. Hoewel het vanwege diverse meespelende variabelen lastig is een sluitende conclusie te formuleren, lijkt het afsluiten (en aanpassen) van de bunkers in sommige gevallen een gunstig effect op de aantallen vleermuizen te hebben. Door in enkele winters herhaalde tellingen uit te voeren is aangetoond dat de vleermuizen zich gedurende de winter in en tussen de bunkers verplaatsen en dat de aantallen dieren in de bunkers gedurende de winter variëren. Gemiddeld zijn de aantallen getelde dieren in januari het hoogst. Tot slot wordt kort ingegaan op het verrichte zomeronderzoek aan vleermuizen en op kansen en bedreigingen voor vleermuizen in de AWD.