Monitoring van overwinterende vleermuizen in mergelgroeven in de periode 1979–2020

De trend van de in mergelgroeven overwinterende vleermuizen sedert 1986 is beschreven en in perspectief geplaatst ten opzichte van de trend tussen 1940 en 1980, zoals die eerder door Daan (1980) is beschreven. Het blijkt dat de algemene negatieve trend onder vleermuizen in de periode voor 1980 tot staan is gekomen rond 1975-1980. Na 1980 hebben de aantallen van vrijwel alle soorten zich in positieve zin ontwikkeld. Twee soorten worden tegenwoordig in ongeveer dezelfde aantallen gezien als rond 1940-1950 (meervleermuis, Myotis dasycneme en baardvleermuis, M. mystacinus/brandtii). Bij twee andere soorten hebben de getelde aantallen een niveau bereikt dat ver daarboven uitsteekt (ingekorven vleermuis, M. emarginatus en franjestaart, M. nattereri). Uitzonderingen hierop zijn de vale vleermuis (M. myotis), gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus), kleine hoefijzerneus (Rhinolophus hipposideros) en de watervleermuis (M. daubentonii). De vale vleermuis heeft zich wel hersteld en laat ook een positieve trend zien, maar is nog niet op het aantalsniveau van rond 1940 aangekomen. De gewone grootoorvleermuis vertoont ook wel een positieve trend, maar blijft op een lager niveau hangen dan in de periode 1940-50. Wellicht hangt dit samen met de mildere winters, waardoor het voor deze soort mogelijk wordt om buiten groeves te overwinteren, bijvoorbeeld in bomen. De kleine hoefijzerneus heeft zich na 1980 niet weer hersteld van de negatieve trend van eerder. De watervleermuis was de enige soort die tussen 1950 en 1980 een positieve trend vertoonde en is nu de enige soort die (na een aanvankelijk voortgezette positieve trend) sedert 1990 een negatieve trend vertoont. Wellicht heeft de trend van deze soort te maken met de ontwikkelingen in de kwaliteit van de oppervlaktewateren en dus van de daarop aanwezige insecten. De bescherming van mergelgroeven als overwinteringsplaats voor vleermuizen heeft met de introductie en implementatie van het Natura 2000-beleid sedert de jaren 1990 een forse beleidsmatige en financiële steun in de rug gekregen. De ontwikkelingen en stand van zaken op dat beleidsterrein zijn beschreven. Van belang is om de huidige (relatieve) methode van het tellen van overwinterende vleermuizen met vrijwilligers zolang dat mogelijk is voort te zetten. Een aantal representatieve groeven mag uit veiligheidsoverwegingen niet meer betreden en geteld worden. Om de representativiteit van het meetnet op peil te houden is het noodzakelijk dat het aantal telbare objecten wordt uitgebreid. Dit kan door alternatieve telmethoden in te zetten, daar waar deze objecten niet meer gestabiliseerd (en weer geteld) kunnen worden.