Hoe krijgen we grote gravers op het juiste spoor?
Tekst: Britt van Zelst, Wageningen University & Research en NIOO; Vilmar Dijkstra, Zoogdiervereniging; Sven Teurlincx, NIOO
Beeld: Edwin Giesbers (leadfoto: bever); Britt van Zelst; Herman de Jongh
Dassen hebben met hun gegraaf een hoop teweeggebracht de afgelopen weken. Treinverkeer in delen van Brabant en Friesland werd stilgelegd, en onder de A50 zijn dassenburchten ontdekt. Net als de das, graaft ook de bever zich een weg onder het spoor door. Hoe kunnen we het landschap zodanig inrichten dat zowel mens als natuur hier een plek hebben?
Niet alleen dassen en bevers, maar ook muskusratten, konijnen en andere gravers voelen zich thuis in onze infrastructuur. Taluds langs wegen, sporen, watergangen en dijken blijken een aantrekkelijke plek voor gravers, en dat is niet zo gek. Dassen en bevers graven hun holen en burchten graag in een steile helling of oever. De zanderige grond hier is perfect graaf- en bouwmateriaal. Wegen of sporen vormen een stevig dak, waardoor hun holen niet zo snel instorten. De dieren vinden bovendien genoeg beschutting en rust, want er komen maar weinig mensen in de buurt van taluds. Eigenlijk hebben we als mensen een ideale kunstmatige habitat voor de gravers gecreëerd. Dat er af en toe treinen of auto’s over hun burcht heen denderen, nemen de dieren blijkbaar voor lief.
Een landschap vol uitdagingen
In een dichtbevolkt land als Nederland heeft het landschap verschillende functies. Mensen stellen allerlei eisen aan het landschap voor eigen gebruik: voor vervoer, veiligheid, landbouw en recreatie bijvoorbeeld. Tegelijkertijd willen we ook een landschap dat geschikt is voor behoud, herstel en ontwikkeling van natuur. Dit is tenslotte vastgelegd in de natuurwetgeving en -beleidsdoelen. Zo genieten das en bever een beschermde status - ze mogen niet zomaar verstoord worden en hun leefomgeving mag niet zonder ontheffing worden aangetast. Het is echter onvermijdelijk dat verschillende functies van het landschap op sommige plekken botsen, zoals we zien bij dassen en bevers die onder het spoor graven.
Bij groot risico kan volgens het huidige beleid worden ingegrepen. De gravers worden dan op diervriendelijke wijze uit de taluds gehaald en de holen worden gedicht. Verdere maatregelen moeten het talud 'graafbestendig' maken. Dat kan door het plaatsen van graafwerend gaas, damwanden of stortsteen. Op deze manier kan worden voorkomen dat er gevaarlijke omstandigheden ontstaan. Maar veel organisaties hebben weinig ervaring met deze problematiek, en de huidige procedures om in te kunnen grijpen zijn langdurig. Bovendien ontbreekt het aan goede monitoring om een beginnend gangenstelsel of burcht al vroeg te herkennen, of werkprotocollen waar alle betrokkenen achter staan. Hierdoor duurt het soms ongewenst lang voordat er ingegrepen wordt.
Natuurinclusief
Bij plotselinge hoge nood bieden zulke ontmoedigende en werende maatregelen zeker een oplossing, maar ze zijn ingrijpend voor mens, dier en landschap. Bovendien zijn ze ook allesbehalve goedkoop om uit te voeren. Daarnaast kunnen dergelijke ingrepen niet overal uitgevoerd worden, omdat ze haaks staan op de gestelde natuurdoelen. Een met stortsteen bedekte spoordijk is ecologisch gezien niet zo waardevol. Op de lange termijn vormen de momenteel gangbare maatregelen bovendien geen duurzame oplossing, maar meer een verschuiving van het probleem in het landschap. De gravers moeten immers een nieuwe geschikte habitat zoeken in de omgeving, waar ze waarschijnlijk weer zullen botsen met andere functies. Immers: een bever onder het spoor is vervelend, maar een bever in een dijk is ook niet wenselijk. Om gevaarlijke situaties te voorkomen, is het beslist nodig om de kwetsbaarste delen van onze infrastructuur te beschermen. Maar we dienen de gravers ook een plaats in ons landschap te bieden, zoals bijvoorbeeld met de aanleg van alternatieve burchtlocaties.
Mensgerichte ruimteclaims hebben ertoe geleid dat multifunctioneel landgebruik de norm is in Nederland, niet de uitzondering. Maar in dit landschap is per definitie weinig ruimte voor natuur. Multifunctioneel landgebruik waarbij ruimte is voor mens én natuur zou de norm moeten zijn, niet de uitzondering. Door onze infrastructuur van de toekomst niet alleen mens- maar ook natuurgericht (natuurinclusief) te ontwerpen, kunnen conflicten tussen mens en natuur verminderd of zelfs vermeden worden. Hiervoor zal natuur gezien moeten worden als een relevante en zwaarwegende functie in het landschap - een forse kentering ten opzichte van het huidige mensgerichte ontwerp waarbij natuur op aangewezen plekken hoort te blijven. Er worden al eerste stappen in deze richting gezet: zo wordt er bijvoorbeeld bij onderhoud aan dijken rekening gehouden met graverij en zijn bouwprojecten steeds vaker natuurinclusief, waarbij bewust ruimte wordt gemaakt voor natuur.
De huidige problemen met dassen en bevers onder het spoor zijn een goede aanleiding om na te denken over natuurinclusief ontwerp van onze infrastructuur en directe omgeving, zodat de dierlijke infrastructuur ook de ruimte krijgt. Daar komt meer bij kijken dan het aanleggen van een faunapassage hier en daar. Kunnen spoortaluds bijvoorbeeld zodanig ingericht worden dat dieren er gebruik van kunnen maken zonder voor overlast te zorgen voor mensen (en andersom)? Waar kan ingezet worden op natuurinclusieve maatregelen, en waar beter op natuurwerende maatregelen? En welke alternatieven kunnen dan geboden worden? Om deze vragen te beantwoorden is het nodig dat belanghebbende partijen met elkaar in gesprek gaan. Zo werken we samen toe naar een waarlijk multifunctioneel landschap, waarin de veiligheid van mensen wordt gewaarborgd, dassen en bevers ongestoord kunnen blijven graven, en mens en natuur niet tegenover elkaar hoeven te staan.