Noordse woelmuis

Noordse woelmuis (© Paul van Hoof)

De noordse woelmuis (Alexandromys oeconomus arenicola) (voorheen Microtus oeconomus arenicola) behoort tot de familie van de woelmuizen. In Nederland leeft een aparte ondersoort, die verder nergens anders voorkomt. De soort wordt in de volksmond ook rattekop, rottekop en zeemol genoemd. Er kan gemakkelijk verwarring met andere woelmuizen optreden.

Uiterlijke kenmerken

>

Woelmuizen

De noordse woelmuis behoort tot de woelmuizen. Woelmuizen kenmerken zich door een gedrongen, ietwat lompe bouw en een stompe kop met kleine ogen en oren. De staart is korter dan het lichaam (tot maximaal 80% van kop-romplengte).

Uiterlijk

De noordse woelmuis is een grote woelmuis met een brede kop en een relatief lange staart. Meestal heeft de noordse woelmuis een donkerbruine rugvacht en een donkergrijze buikvacht, maar ook lichtere exemplaren komen voor. De vacht is lang en glanzend. De oren vallen nauwelijks op. De staart is ruim 33% van de kop-romplengte.

De vrij grote, donkergekleurde achtervoeten hebben contrasterende witte nageltjes. De noordse woelmuis lijkt sterk op de aardmuis en de veldmuis, die beide echter wat kleiner zijn en een kortere staart hebben. Ook lijkt hij op de woelrat, die groter is.

Afmetingen

kop-romplengte: 95-161 mm.
staartlengte: 24-77 mm.
gewicht: 15-103 gr.

Determinatie

Voor de in Nederland voorkomende muizen (ware muizen, woelmuizen en spitsmuizen) heeft de Zoogdiervereniging in samenwerking met Naturalis de soortzoekers gemaakt om mensen te helpen bij de determinatie van deze lastige groep zoogdieren. Selecteer links in beeld de waargenomen kenmerken, waarna enkel nog de soorten worden getoond die hieraan voldoen.

Er zijn voor muizen drie soortzoekers gemaakt:

Ecologie

>

Leefgebied en verspreiding

De noordse woelmuis komt in Europa met name voor in Noord-Scandinavië en ten oosten van de Elbe. Geïsoleerde populaties bevinden zich in Noorwegen, Finland, het grensgebied van Slowakije, Hongarije en Oostenrijk en in Nederland. De soort leeft tot op een hoogte van 1350 meter. De in ons land levende vorm wordt tot een aparte ondersoort gerekend (Alexandromys oeconomus arenicola), die nergens anders voorkomt. Het verspreidingsgebied valt uiteen in vijf delen: Texel, het Friese merengebied, Noord-Holland noord, het Utrechts/Zuid-Hollandse veenweidegebied en het Deltagebied.

De Nederlandse populatie wordt beschouwd als een overblijfsel uit de laatste ijstijd (10.000 jaar geleden). De noordse woelmuis kwam toen tot aan de Alpen en in Engeland voor. Bij het terugtrekken van het landijs is hij in West- en Midden-Europa vrijwel overal verdwenen. In Nederland heeft hij zich tot nu toe kunnen handhaven, hoewel het verspreidingsgebied ingekrompen is en steeds meer versnipperd raakt.

De noordse woelmuis leeft in hoge vegetaties met vooral grasachtige planten. In gebieden waar andere woelmuizen voorkomen, leeft de soort veel in natte terreinen, zoals rietland, moeras, zeer extensief gebruikte weilanden, drassige hooilanden, vochtige duinvalleien en periodiek overstroomde terreinen. Doordat de noordse woelmuis geen watervrees heeft, kan hij goed eilandjes bereiken, waar hij dan vaak als enige woelmuis voorkomt. In gebieden waar geen andere woelmuizen leven, wordt hij ook wel aangetroffen in drogere gedeelten, zoals in wegbermen of zelfs in droog naaldbos. De noordse woelmuis is gevoelig voor concurrentie met andere woelmuizen. Hij wordt daardoor naar natte terreinen verdreven waar hij zich prima heeft aangepast.

 

Leefwijze en voedsel

De noordse woelmuis is ’s zomers vooral 's nachts actief en ’s winters meer overdag. Daarbij rust hij regelmatig tussendoor. Hij kan goed zwemmen en duiken en doet dit niet alleen noodgedwongen. De dieren kunnen goed graven, waarbij kleine 'molshopen' gevormd worden.

Net als de meeste andere woelmuizen is de noordse woelmuis een vegetariër. Op het menu prijken allerhande plantendelen: groene delen van riet, biezen, zeggen en grassen maar, vooral ’s winters, ook wortels, zaden en schors. Af en toe wordt het dieet aangevuld met insecten. Het voedsel wordt vaak meegenomen onder de grond om op te eten of te bewaren.

 

Territorium en verblijfplaats

Tijdens het voortplantingsseizoen zijn mannetjes territoriaal. Gemiddeld leeft een mannetje in een gebied van 2000 m2, dat van vrouwtjes is 500 m2. Het leefgebied van een mannetje kan dat van meerdere vrouwtjes overlappen. Soms leven vrouwtjes in kleine groepjes, vaker alleen.

De soort maakt gangen onder de grond met nest- en voorraadkamers waarbij bovengronds kleine molshopen ontstaan. De diameter van de holletjes bedraagt 4 tot 5 cm, die van de aardhopen 10 tot 20 cm. De holen zijn met paadjes verbonden. In ondiepe kamers worden 's winters voedselvoorraden bewaard en vooral gevuld met korte stukjes stengels van kruiden en grassen. Het nest bevindt zich ook wel bovengronds, bijvoorbeeld onder riethopen, en bestaat uit mos, biezen en grassen. ’s Winters worden grotere en zorgvuldiger gemaakte nesten gebouwd dan ’s zomers.

 

Voortplanting en leeftijd

De periode van voortplanting bij de noordse woelmuis is april tot oktober. Het vrouwtje krijgt 3 tot 4 worpen in die periode, met gemiddeld 3 tot 7 jongen. De draagtijd is ongeveer 21 dagen.
Noordse woelmuizen worden doorgaans niet ouder dan 18 maanden.

Bedreiging en bescherming

>

De noordse woelmuis staat op de Rode Lijst van bedreigde en kwetsbare zoogdieren in Nederland en komt voor op de lijst van beschermde diersoorten behorend bij de Conventie van Bern. Bovendien is de noordse woelmuis als enige prioritaire soort van ons land genoemd in de Habitatrichtlijn.

De soort heeft veel concurrentie van de aardmuis en veldmuis, twee andere woelmuisachtigen. Op vele plaatsen is de soort verdrongen door veldmuis of aardmuis of dreigt dit te gebeuren. In combinatie met het verdwijnen van drassig gras- en rietland leidt dit tot sterke achteruitgang.

In de Noordoostpolder zijn bij het droger worden de noordse woelmuizen verdrongen door veldmuizen. Op Noord-Beveland heeft de veldmuis de noordse woelmuis teruggedrongen na de aanleg van twee dammen. In een deel van de Biesbosch heeft de aardmuis de plaats van de noordse woelmuis ingenomen na het grotendeels verdwijnen van de getijdenbeweging. Op Texel, waar de noordse woelmuis lange tijd de enige woelmuis was, is sedert 1985 het voorkomen van de aardmuis bekend en sinds 1998 dat van de rosse woelmuis. Het is nog niet duidelijk of deze een bedreiging voor de noordse woelmuis gaan vormen.

Veranderingen waardoor aardmuis en/of veldmuis voorkomen in gebieden waar de noordse woelmuis van oudsher als enige woelmuissoort voorkwam, maar ook veranderingen in de waterhuishouding (grondwaterpeilverlaging, opheffen getijdenbeweging) vormen de grootste bedreigingen. Ook intensiever landgebruik (zowel maaien als beweiding), het verdwijnen van moerasgebieden, industrievestiging, vuilstort en toenemende recreatiedruk hebben een nadelige invloed.

Om de noordse woelmuis te behouden moet gestreefd worden naar behoud van het isolement van de terreinen waar de soort als enige woelmuissoort leeft. Verder kunnen aanpassingen in het oeverbeheer leiden tot biotoopbescherming of –verbetering en helpt periodiek maaien in plaats van het hele terrein in één keer.

Waarnemen

>

Geluid

De noordse woelmuis maakt zelden geluid. Soms een laag gekwetter, bij bedreiging of angst een hoog snerpend, kwetterend geluid.

 

Sporen

Het is vrijwel onmogelijk om aan de hand van pootafdrukken, knaagsporen, uitwerpselen en andere sporen de aanwezigheid van noordse woelmuizen vast te stellen. Deze sporen lijken te veel op die van andere woelmuizen. Stengels van biezen worden, net als door de aardmuis, verknaagd tot lucifergrote stokjes. De ‘molshopen’ zijn soms goed waar te nemen.

 

Uitwerpselen

Uitwerpselen zijn eenvormig, klein en cilindervormig met meestal stompe polen. De keutels zijn helder- tot donkergroen (na het eten van groene plantendelen) en beidebruin (na het eten van boomschors en wortels). Uitgedroogde keutels zijn grijsgroen van kleur. De uitwerpselen zijn nauwelijks te onderscheiden van andere woelmuizen en bosmuis.

 

Vangen

Met inloopvallen (live-traps) in geschikte terreinen is het goed mogelijk noordse woelmuizen te vangen.

 

Braakballen

In sommige streken worden schedels van noordse woelmuizen in braakballen van (kerk-)uilen aangetroffen.